Interne taalgeschiedenis: Diachrone syntaxis Flashcards

(14 cards)

1
Q

Wat zijn twee grote algemene principes in de ontwikkeling van het Nederlands, waar een heel aantal specifieke syntactische veranderingen in passen?

A

1) Van een synthetische naar een analystische taal: het Indo-Europees en (minder) het Oergermaans waren overwegend synthetisch; de overgang naar een analytische taal is gedeeltleijk gebeurd vóór het Oudnederlands, maar is verdergegaan van Onl. tot nu. Dit houdt in: massale deflexie, morfologische verarming en een toenemend belang van syntaxis.
2) Woordvolgorde-drift: Oergermaans was vrij uigesproken SOV; het huidig Nederlands heeft een gemengd patroon (SVO of XSVO in de hoofdzin en SOV in de bijzin). Deze woordvolgorde-kwestie heeft ook repercussies op andere niveaus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het verdwijnen van de naamvallen (niveau van de woordgroep)

A

In Onl. en Vroegmnl. waren er vier naamvallen (N, A, D, G) met een vergelijkbaar gebruik zoals het huidige Duitse naamvallensysteem. Het verdwijnt volledig in het Laatmnl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

9 syntactische veranderingen op niveau van de woordgroepen

A

1) Naamvallen verdwijnen
2) Meer voorzetsels en voorzetselgroepen
3) Ontstaan van attributieve voorzetselgroepen
4) Ontstaan van voornaamwoordelijke bijwoorden
5) Ontstaan van lidwoorden
6) Combineerbaarheid van determinatoren
7) Woordvolgorde in de nominale groep
8) Geslotenheid van denominale groep
9) Woordvolgordedrift en deinterne ordening van de woordgroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Drastische toename van voorzetsels en voorzetselgroepen (niveau van de woordgroep)

A

Vanaf het Onl. Ze ontstaan uit bijwoorden, die eerst werden gebruikt ter ondersteuning van de verzwakte naamvallen (van ipv genitief; aan voor een datief). Voor de accusatief en de nominatief ontstaan geen voorzetsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontstaan van attributieve voorzetselgroepen (niveau van de woordgroep)

A

Ontstaan in Onl. en bleven aanvankelijk beperkt tot ‘van’. (Als bepaling bij een naamwoord). Waarschijnlijk ontstaan uit voorzetselgroepen op zinsniveau, waardoor ze los konden staan van het hoofdnomen (de bisschop stierf van de stad/de bisschop van de stad stierf). Pas vanaf Laatmdn. vastlegging van de positie onmiddelijk na het hoofdnomen, vanaf dan ook toename frequentie en combinatie met andere voorzetsels (‘t clooster te Braemdolen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontstaan van voornaamwoordelijke bijwoorden (niveau van de woordgroep)

A

Daarom, waarom, waarop, daarop, … zijn ontstaan uit de combinatie voorzetsel + naamwoord door omkering (dat om), vervanging door een plaatsbijwoord (daar om) en herinterpretatie tot één woord. Eerste gevallen zijn al gevonden in de Leidse Williram. Tot in het Mnl. bestaan de twee vormen naast elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ontstaan van lidwoorden (niveau van de woordgroep)

A

Het Oergermaans kende nog geen lidwoorden. Ze ontstonden als compensatie voor de deflexie (synthetisch > analytisch); ook nu nog zijn ze drager van het genus. Daarnaast ontstonden ze vanwege decontextualisering: expliciete aanduiding of de referent (on)bekend is voor de hoorder (cf. onderscheid bepaald/onbepaald lidwoord). Bepaalde lidwoorden ontstaan uit aanwijzende voornaamwoorden (die/dat) en onbepaalde lidwoorden uit het telwoord ‘een’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Combineerbaarheid van determinatoren (niveau van de woordgroep)

A

Kon wel in Onl. en Mnl., maar is nu uitgesloten. Nu sluiten lidwoorden, bezittelijke vnw. en aanwijzende vnw. elkaar uit tov vroeger: thiu min duva (die mijn duif), een sijn oude vrient (een zijn oude vriend),…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Woordvolgorde in de nominale groep (niveau van de woordgroep)

A

In het Onl. stonden determinatoren en attributieve adjectieven normaal al voor het naamwoord. Maar sporadisch is er achteropplaatsing van een adjectief of bezittelijk vnw. in Onl. en Mnl. (al om die liefste boele mijn; Elegast, die ridder goet). Een genitiefobject kon zowel voor als na het nomen staan in Onl. en Mnl. (Jans boek, *het boek Jans).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

‘Geslotenheid’ van de nominale groep (niveau van de woordgroep)

A

In Mnl. konden niet alleen attributieve voorzetselgroepen maar bv. ook relatiefzinnen (betrekkelijke bijzin, “die die in Antwerpen woont”) vrij makkelijk buiten hun nominale groep verschijnen. De nominale groep is in het huidige Nl. dus een geslotener syntactisch domein dan in vroegere taalstadia (vgl. verstrakking van de woordvolgorde).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Woordvolgorde-drift en de interne ordening van woordgroepen

A

Enkele correlaties tussen de woordvolgorde op zinsniveau en in woordgroepen:

1) Voorzetsels = (S)VO
2) Achterzetsels = (S)OV
3) Adjectief/genitief + nomen = +- (S)OV (mooi boek)
4) Nomen + adjectief/genitief - +- (S)VO

Deze vormen suggereren voor het Mnl. een gemengd beeld; omdat de twee mogelijkheden door elkaar gebruikt werden. Voor het huidige Nl. is er sterke tendens naar (S)OV. De tendens bestaat er dus uit het hoofd telkens op dezelfde plek te zetten tegenover de afhankelijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het ontstaan van perifrastische werkwoordsvormen voor aspect, tijd en modaliteit

A

Het zorgt voor een gemengd beeld van de hoofdzin/bijzin in het Mnl. In het Oergermaans werd TAM uitgedrukt met werkwoordsflexie. Vanwege de massale deflexie zijn daarvoor vanaf het Onl. nieuwe perifrastische vormen ontstaan. In het perfectum met ‘zijn’ en ‘hebben’ (hww); en ook voor het futurum (zullen) en voor modaliteit (mogen, moeten, …) zijn perifrastische vormen ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het ontstaan van het passief

A

Het perifrastisch passief bestaat reeds in het Onl. maar het gebruik van de varianten met ‘worden’ en ‘zijn’ was tot in het Mnl. heel anders dan nu. Zijn en worden werden beiden als onvoltooid passief gebruikt, maar alleen zijn (zoals nu) werd voor het voltooid passief gebruikt. De vorm van ‘zijn’ was dus ambigu, waardoor het in de verdere evolutie niet meer als onvoltooid passief wordt gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onpersoonlijke constructie

A

Heeft geen subject in de nominatief, wel een “onderganer” in datief en eventueel een “bron” in genitief (mi lanct waters). Met het verdwijnen van de naamvallen en de onpersoonlijke voornaamwoorden, verdwijnen ook de onpersoonlijke constructies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly