Interne taalgeschiedenis: Principes van Taalverandering Flashcards
(38 cards)
Noem de 7 eigenschappen van taalverandeirng
1) Het kan elk niveau van de organisatie van taal betreffen.
2) Het varieert sterk qua impact op het taalsysteem
3) Elke specifieke taalverandering is beperkt in tijd en ruimte
4) Taalverandering kan al of niet conditioneel zijn
5) Het is een geleidelijk proces, in verschillende opzichten
6) Het is vaak een onvolmaakt proces
7) Het is onvoorspelbaar
Taalverandering kan elk niveau van de organisatie van taal betreffen
Specifieke veranderingen betreffen meestal één niveau, maar verandering op één niveau kan het op een ander niveau veroorzaken. Vb. Een ketting van veranderingen van het Oersgermaans tot het Nieuwnederlands.
Taalverandering varieert sterk qua impact op het taalsysteem
Ingrijpende veranderingen hebben een systematisch effect op een groep taalelementen. Daartegenover staan beperkte veranderingen, die slechts op één element in het taalsysteem of zelfs op geïsoleerde voorkomens van een taalelement impact hebben. (Vb. Hoogduitse klankverschuiving tov /ol: naar /ou/-klankverschuiving)
Elke specifieke verandering is beperkt in tijd en ruimte
Elke taalverandering werkt enkel in een bepaalde tijdsperiode en niet daarbuiten, al kan zo’n periode erg lang zijn (Hoogduitse klankverschuiving duurde vier eeuwen). Ze werkt ook binnen een bepaald geografisch gebied, dat sterk kan variëren (dialect, sociolect, regiolect, taal, talengroep).
Taalverandering kan al of niet conditioneel zijn
Ze is niet conditioneel als ze alle instanties van een taalelement betreft. Ze is conditioneel als z enkel instanties van een taalelement optredend in bepaalde contextuele omstandigheden betreft.
Taalverandering is een geleidelijk proces, in verschillende opzichten
Geografisch, sociaal. Het linguïstische bereik kan geleidelijk veranderen (vorm per vorm, structuur per structuur, cf. lexicale diffusie), de conditionaliteit kan geleidelijk veranderen, … Het gevolg van die geleidelijkheid is dat het vaak complexe ptronen oplevert in de verspreiding van een taalverandering.
Taalverandering is vaak een onvolmaakt proces
Ze worden vaak niet volledig consistent doorgevoerd of worden soms eerst wel volledig doorgevoerd maar later gedeeltelijk weer ongedaan gemaakt. Hierdoor ontstaan uitzonderingen.
Taalverandering is onvoorspelbaar
Er zijn te veel mogelijke oorzaken, beïnvloedende factoren en verschillende mogelijke reacties van de taal op de omstandigheden om een taalverandering precies te kunnen voorspellen.
Wat zijn de 10 oorzaken van taalverandering?
1) Systeemdwang
2) Analogie
3) Optimalisering van de functionaliteit van de taalstructuur
4) Affectieve betekenissen
5) Eenvoud/principe van de minste inspanning
6) Eerstetaalverwerving en herinterpretatie
7) Tweedetaalverwerving en taalcontact
8) Wijziging in het gebruiksdomein van een taal
9) Veranderde leefomgeving van de taalgebruiker
10) Sociale verhoudingen
Systeemdwang (push chain/drag chain)
Een principe uit de tijd van de structuralistische taalkunde. Uitgangspunt: het bestaan van optimale (deel)systemen in taal. Systeemdwang houdt in dat als een systeem uit evenwicht geraakt, er een streven ontstaat het opnieuw in zijn optimale toestand te krijgen. In een ‘push chain’ duwt één element in een systeem een ander element voor zich uit, in een ‘drag chain’ trekt één element in een systeem een ander element achter zich aan. VOORBEELDEN!!!
Analogie
Een taalvorm verandert onder meer omwille van een gelijkenis met een andere taalvorm. Analogie is vooral heel vaak verantwoordelijk voor (relatief) kleinschalige veranderingen, en vooral voor de vorming van uitzonderingen op anderszins systematische veranderingen, op alle niveaus in het taalsysteem.
Vb. helft ipv helcht of ook het ontstaan van productieve woordafleidingen (kei-hard, kei-leuk).
Optimalisering van de functionaliteit van de taalstructuur
Vanuit een streven om taal zijn optimale communicatieve functie te laten vervullen (homonymievrees/synonymievrees).
Homonymie- en synonymievrees
Deze (z, eer belangrijke) factor berust op het isomorfie-principe, iets waar zowel homoniemen als synoniemen tegenin gaan. Storende homoniemen (moeder- moer/boer-buur), ook het risico op massaaal veel homoniemen in de push chain in de lange vocalen en diftongen vanaf het Westgermaans of de verstrakking van de woordvolgorde als het gevolg van het verdwijnen van naamvallen en tevens de vastlegging van de volgorde IO + DO. Synonymievrees zorde o.a. voor de betekenisdifferentiatie in de verleden tijden ‘waren’/’zijn geweest’. Kent ook zijn grenzen, zo zijn in een poging om synoniemen te vermijden, tal van homoniemen ontstaan (pijl/peil, rijzen/reizen, lijden/leiden, …)
Isomorfie-principe
Eenduidige informatieoverdracht impliceert idealiter een één-op-één relatie tussen vormen en betekenissen.
Taalverandering door affectieve betekenissen
Affectieve betekenissen werken als storende factor. Vb. loens, smoel, snoet, sproet, stoer, stroef, vertroetelen, loeren, roes, groezelig (ipv gruis); driest, grienen, griezelen, iel, kniezen, gruzelementen, duvel, ruzie, gruwel, .. maar ook lexicaal veranderen dingen soms, cf. de vorming van eufemismen: tering - tuberculse - tbc; ontwikkelingslanden - derde wereld - het zuiden - nieuwe wereld; …
Eenvoud/principe van de minste inspanning
Zoals menselijk handelen in het algemeen wordt ook taalgedrag gekenmerkt door een streven naar minimalisering van de inspanningen om een bepaald doel te bereiken. Enerzijds leidt het tot procesvereenvoudiging, anderzijds tot systeemvereenvoudiging. Voorbeelden van procesvereenvoudiging: klankassimilatie, klankdissimilatie, klankinsertie, klankmetathese, klankweglating.
Eerstetaalverwerving en herinterpretatie
Een kind leert zijn taal op basis an de talige input uit zijn omgeving en hercreëert daarbij de grammatica. Dit geeft aanleiding tot de herinterpretatie van aspecten van de grammatica en als die zich doorzet in een taalgemeenschap is er taalverandering opgetreden. Zoals klanken die erg op elkaar gelijken en daardoor verwisseld raken. Zo ook met volksetymologieën en het ontstaan van het perfectum.
Volksetymologieën
Een vreemd/onbekend woord wordt geassocieerd met een inheems woord (qua klan en/of betekenis) en wordt in die termen geherinterpreteerd. Skorbyck - scheurbuik; hamaca - hangmat - hanteren.
Tweedetaalverwerving en taalcontact
Bij verwerving van een tweede taal ontstaat er taalcontact. Oftewel verdwijnt één taal maar beïnvloedt die de overlevende (substraat) of de twee blijven naast elkaar bestaan en beïnvloeden elkaar (vaak lexicaal).
Wijziging in het gebruiksdomein van een taal
Een gemeenschap heeft vaak conventies over het gebruik van taal. De rol van een taal(variant) kan echter veranderen en dat kan tot structurele veranderingen leiden in die taal. Bv. De invoering van de volkstaal (het Nederlands) ten koste van het Latijn: er waren véél nieuwe termen nodig en dat zijn dan al gauw directe ontleningen (historie, materie, concilie, pagina, argument) uit het Latijn of leenvertalingen (medelijden, schiereiland, almachtig). Het had ook veel invloed op de syntaxis en met name op het hoofdzin/bijzin-patroon.
Veranderende leefomgeving van de taalgebruiker
Een nieuwe of veranderende omgeving brengt vooral op lexicaal vlak veranderingen teweeg. Denk aan technologische vernieuwing, wat alle dagen nieuwe woorden nodig heeft. Strategieën zijn vaak nieuwe samenstellingen of afleidingen met al bestaande morfemen (tuinslang), gebruiksuitbreiding van bestaande woorden (kraan), of het gebruik van eigennamen (zeppelin, bakkeliet, saxofoon, cola, delfts, bic, pamper).
Taalverandering o.i.v. sociale verhoudingen
In de interactie tussen sociale groepen gelden minstens twee principes: prestige en solidariteit. Hogere klassen hebben meer prestige en daardoor hebben lagere klassen de neiging gedragskenmerken van de hogere klasse over te nemen. Alle sociale groepen vertonen interne solidariteit en dus de neiging om gedragskenmerken te ontwikkelen waarmee ze zich onderscheiden van andere groepen.
Syncope
Woordinterne klankweglating (begin-h)
Procope
Woordinitiële klankweglating