Kapitel 1 Sprich mal (zinnen) Flashcards

(34 cards)

1
Q

Laat mij toch eens uitpraten!

A

Lass mich doch mal ausreden!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schreeuw niet tegen mij!

A

Schrei mich nicht an!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Je maakt me altijd verwijten.

A

Du machst mir immer Vorwürfe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom geef je mij altijd de schuld?

A

Warum gibst du mir immer die Schuld?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ik raad je aan goed naar de ander te luisteren.

A

Ich rate dir, dem anderen gut zuzuhören.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik heb vaak ruzie met mijn ouders over mijn schoolprestaties.

A

Ich habe oft Streit mit meinen Eltern über meine schulischen Leistungen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

We kunnen het niet zo goed met elkaar vinden.

A

Wir verstehen uns nicht so gut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik wil het met mijn vriend uitmaken.

A

Ich möchte mit meinem Freund Schluss machen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

We praten langs elkaar heen.

A

Wir reden aneinander vorbei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wind je toch niet over alles zo op!

A

Reg dich doch nicht über alles so auf!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zullen we ons weer verzoenen?

A

Sollen wir uns wieder versöhnen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ik heb ruzie thuis.

A

Ich habe Zoff zu Hause.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Onderbreek me niet de hele tijd!

A

Unterbrich mich nicht ständig!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Laat me toch eindelijk met rust!

A

Lass mich doch endlich in Ruhe!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Je werkt op mijn zenuwen.

A

Du gehst mir auf die Nerven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het is irritant, dat ik niets alleen mag beslissen.

A

Ich finde es nervig, dass ich nichts allein entscheiden darf.

17
Q

Dat is niet eerlijk!

A

Das ist nicht fair!

18
Q

Ik ben heel boos op jou.

A

Ich bin total sauer auf dich.

19
Q

Ik heb me zeer aan jou geërgerd.

A

Ich habe mich sehr über dich geärgert.

20
Q

Wat denk je eigenlijk daarbij?

A

Was denkst du dir eigentlich dabei?

21
Q

Wanneer word je eens verstandig?

A

Wann wirst du endlich mal vernünftig?

22
Q

Ik zou graag een beroemd musicus willen worden.

A

Ich möchte mal ein berühmter Musiker werden.

23
Q

Ik vind het heel leuk om voor veel mensen op te treden.

A

Es macht mir großen Spaß, vor vielen Leuten aufzutreten.

24
Q

Ik stel hoge eisen aan mezelf.

A

Ich stelle hohe Ansprüche an mich selbst.

25
Ik kan goed met succes omgaan.
Ich kann gut mit Erfolg umgehen.
26
Ik heb uitstekende communicatieve kwaliteiten.
Ich habe ausgezeichnete kommunikative Qualitäten.
27
Ik verlies bij tegenslagen niet de moed.
Ich verliere bei Misserfolgen nicht den Mut.
28
Bovendien wil ik van mijn hobby mijn beroep maken.
Außerdem möchte ich mein Hobby zum Beruf machen.
29
Ik wil een goede opleiding hebben en carrière maken.
Ich möchte eine gute Ausbildung haben und Karriere machen.
30
Op de foto zie je een villa.
Auf dem Foto sieht man eine Villa.
31
Je kunt op de foto twee mensen zien die hardlopen.
Man kann auf dem Foto zwei Leute sehen, die joggen.
32
Links onder zie je de zee.
Links unten sieht man das Meer.
33
In het midden van de foto kun je een meisje zien.
In der Mitte des Fotos kann man ein Mädchen sehen.
34
De fotograaf wil met deze foto vrijheid uitdrukken.
Der Fotograf möchte mit diesem Foto Freiheit ausdrücken.