kapitel 3 vwo 3 kwII Flashcards

(74 cards)

1
Q

de bus

A

der Bus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de dienstregeling

A

der Fahrplan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de haven

A

der Hafen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de kaartjesautomaat

A

der Fahrkartenautomaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het perron

A

der Bahnsteig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de plattengrond

A

der Stadtplan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het plein, de plaats

A

der Platz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de rotonde

A

der Kreisverkehr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het station

A

der Bahnhof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de stoep

A

der gehweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het vliegveld

A

der Flughafen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de bocht

A

die Kurve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de brug

A

die Brücke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het enkeltje

A

die infache Fahrt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de halte

A

die Haltestelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de hoek

A

die Ecke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de informatie

A

die Information

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de kant, de zijde

A

die Seite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de kruising

A

die Kreizung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de lijn

A

die Linie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de metro

A

die U-Bahn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

het retourtje

A

die Rückfahrkarte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de richting

A

die Richtung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de trein

A

die Bahn/der Zug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
het stoplicht
die Ampel
25
de tram
die Straßenbahn
26
het veer, de veerpont
die Fähre
27
de binnenstad
das Zentrum/die Innenstadt
28
het perron
das Gleis
29
het schip
das Schiff
30
het vliegtuig
das Flugzeug
31
aankomen
ankommen (angekommen)
32
afslaan, inslaan
abbiegen (abgebogen)
33
gaan (rijden) met
fahren mit (gefahren)
34
halen
holen
35
instappen
einsteigen (eingestiegen)
36
lopen
laufen (gelaufen)
36
oversteken
überqueren
37
missen (trein, bus)
verpassen
38
overstappen
umsteigen (unmgestiegen)
39
te voet gaan, lopen
zu Fuß gehen (gegangen)
40
uitstappen
aussteigen (ausgestiegen)
40
vertrekken
abfahren (abgefahren)
41
zoeken
suchen
42
wijzen
zeigen
43
achter
hinter
44
daarginds
da drüben
45
dichtbij
nah
46
dichtbijzijnde, volgende
nächste
47
Goede reis!
Gute Fahrt!
48
in de buurt van
in der Nähe von
48
Graag gedaan
Gern geschehen!
49
laat
spät
49
rechtdoor
geradeaus
50
naar huis
nach Hause
51
naast
neben
52
terug
zurück
53
ver
weit
53
voor
vor
54
vroeg
früh
55
het verkeer
der Verkehr
56
de stad
die Stadt, die Städte
57
de straat
die Straße
58
het dorp
das Dorf, die Dörfer
59
het ticket
das Ticket, die Tickets
60
fietsen
Rad fahren (gefahren)
61
gaan (reizen) met
reisen mit
62
nemen
nehmen (genommen)
63
nodig hebben, erover doen
brauchen
64
vinden
finden (gefunden)
65
vliegen
fliegen (geflogen)
66
weten
wissen (gewusst)
66
bijna
fast
67
weer
wieder