lernliste 5 Flashcards
DN (48 cards)
1
Q
het bord(en)
A
der Teller (die Teller)
2
Q
de koffie
A
der Kaffee
3
Q
de lepel(s)
A
der Löffel (die Löffel)
4
Q
de peper
A
der Pheffer
5
Q
de rijst
A
der Reis
6
Q
de sinaasappelsap
A
der Orangensaft
7
Q
de suiker
A
der Zucker
8
Q
de thee
A
der Tee
9
Q
het toetje
A
der Nachtisch
10
Q
de cola
A
die Cola
11
Q
de fles(sen)
A
die Flasche (die Flaschen)
12
Q
het kopje
A
die Tasse (die Tassen)
13
Q
de menukaart
A
die Speisekarte
14
Q
de rekening
A
die Rechnung
15
Q
de saus, de jus
A
die Soße
16
Q
de soep(en)
A
die Suppe (die Suppen)
17
Q
de vork(en)
A
die Gabel (die Gabeln)
18
Q
het brood(en)
A
das Brot (die Brote
19
Q
het eten
A
das Essen
20
Q
het glas(en)
A
das Glas (die Gläser)
21
Q
het ijs
A
das Eis
22
Q
het mes(sen)
A
das Mes (die Messer)
23
Q
het restaurant(en)
A
das Restaurant (die Restaurants)
24
Q
de schnitzel(els)
A
das Schnitzel (die Schnitzel)
25
het water
das Wasser
26
het zout
das Salz
27
de aardappelen
die Kartoffeln
28
de pasta
die Nudeln
29
de patat/friet
die Pommes
30
bestellen
bestellen
31
(ge)drinken
trinken (getrunken)
32
(ge)eten
essen (gegessen
33
(ge)nemen
nehmen (genommen)
34
smaken
schmecken
35
genoeg
genug
36
heet
heiß
37
koud
kalt
38
warm
warm
39
alstublieft
bitte
40
dank u wel
danke
41
Neemt u me niet kwalijk
Entschuldigung Sie bitte!
42
eet smakelijk
Guten Appetit!
43
Pardon!
Entschuldigung
43
de sla
der Salat
44
de vis
der Fisch
45
het fruit
das Obst
46
de groente
das Gemüse
47
het vlees
das Fleisch
