Kapitel 3 Woordenlijst B Flashcards
(49 cards)
1
Q
Ht is gezellig
A
Es ist gemütlich
2
Q
Ik verheug me op
A
Ich freue mich auf
3
Q
Ik verheug me op
A
Ich freue mich über
4
Q
Op twee maart
A
Zweiten März
5
Q
Gauw, binnenkort
A
Bald
6
Q
In 2001
A
Im Jahre 2001
7
Q
Altijd
A
Immer
8
Q
Elk jaar
A
Jedes Jahr
9
Q
Soms
A
Manchmal
10
Q
Nooit
A
Nie
11
Q
Vaak
A
Oft
12
Q
Omdat
A
Weil
13
Q
Samen
A
Zusammen
14
Q
Krijgen
A
Bekommen
15
Q
Uitnodigen
A
Einladen
16
Q
Vieren
A
Feieren
17
Q
Feliciteren met
A
Gratulieren zu
18
Q
Doen, maken
A
Machen
19
Q
Meebrengen
A
Mitbringen
20
Q
Snoepen
A
Nachsen
21
Q
Ruiken
A
Riechen
22
Q
Cadeau geven
A
Schenken
23
Q
Versieren
A
Schmücken
24
Q
Wensen
A
Wünschen
25
De kaarsen aansteken
Die Kerzen anzünden
26
Jarig zijn
Geburtstag haben
27
Goed gehumeurd zijn
Gute Laune haben
28
De uitnodigen
Die Einladung
29
Het gezin
Die Familie
30
Het feest, de party
Die Feier
31
De feestdag
Der Feiertag
32
Het feest
Das Fest
33
De lente
Der Frühling
34
De gast
Der Gast
35
De verjaardag
Der Geburtstag
36
Het cadeautje
Das Geschek
37
Keratavond
Der Heiligabend
38
De herfst
Der Herbst
39
De bruiloft
Die Hochzeit
40
Nieuw jaar
Neujahr
41
Pasen
Ostern
42
Oudjaar
Silvester
43
De zomer
Der Sommer
44
De sfeer
Die Stimmung
45
De verassing
Die Überraschung
46
Kerst
Weinachten
47
De kerstboom
Der Weinachtsbaum
48
De kerstvakantie
Die Weinachtferien
49
De winter
Der Winter
