kracht van de psyche Flashcards

(49 cards)

1
Q

uitdagingen en belastingen van chronisch ziek zijn

A

symptomen en impact op levensstijl
impact op sociale relaties
onzekerheid en onvoorspelbaarheid = op psychologisch vak lastigste
impact op levenskwaliteit
hoge psychiatrische comorbiditeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gevolgen van ziekte bij jezelf en naasten

A

zelf = last van ziek zijn zelf
partner en familie = burden of care
kinderen = vroege parentificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

case study - astma

A

biologisch dezelfde impact, op psychologisch vlak heel anders door andere ziekte representaties
= kracht van psyche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

impact van chronische ziekte

A

ontkenning
gevoelens van angst
gevoelens van depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ontkenning van chronische ziekte

A

helpt op korte tijd
risico’s op langere termijn: behandeling, therapietrouw, aanpassen aan ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gevoelens van angst bij chronische ziekte

A

psychologische invloed op ernst door frequentie en ernst van symptomen
stresssysteem leidt vaak tot iets maladaptief en zelfs negatieve reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gevoelens van depressie bij chronische ziekte

A

verhoogt morbiditeit & mortaliteit
door ontbreken van controle
aangeleerde hulpeloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

positieve impact chronische ziekte

A

kan het betekenis geven en in perspectief plaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

psychologische interventies bij chronische ziekte

A

expressief schrijven
psychoeducatie
counseling
psychologische begeleiding
psychotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

interheart study - landmarkt study

A

rechtstreeks invloed van stress, angst en depressie op fysiologie van het lichaam
psychosociale stress (evenveel risico als roken)
depressieve patiënten met hartinfarct hebben hogere kans op mortaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

risico van stress op hartinfarct/ischemisch hartlijden

A

stress verhoogd kans op cardiovasculaire aandoeningen
deels verklaard door veranderend gedrag door stress (roken, minder bewegen, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat doet stress

A

HPA-as en cortisol
autonome dysregulatie van AZS
verlaagt HRV
acute stress = fight or flight
chronische stress = uitputting, te lang stress plateau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

perceived stress

A

manier hoe je stress ervaart en ermee omgaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

negatieve stress

A

ervaar je als negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

positieve stress

A

ervaar ja als uitdagend
werkt beschermend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Takotsubo = broken heart syndrome

A

niet-ischemische acute stress cardiomyopathie
plotse verzwakking van hartspier met vormverandering tot gevolg = apicale ballooning
reversibel maar kan soms leiden tot acuut hartfalen en overlijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

maladaptieve stress

A

atrofie van hippocampus
chronische stress leidt tot functionele en structurele veranderingen in hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

cross-sectioneel onderzoek

A

voor elke persoon, 1 meetpunt
kan voor foutieve interpretatie zorgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

prospectief onderzoek

A

meerdere meetpunten
kan tijdens onderzoek aantonen dat hippocampus verkleint door depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

plasticiteits verandering door stress

A

meer cellen dood, minder nieuwe gevormd, minder celdifferentiatie
minder vermogen om te leren, weerbaarheid
herstel is mogelijk

21
Q

gevolgen van overmatige stress tijdens zwangerschap

A

materneel = hypertensie
geboorte-outcomes
minder foetale bewegingen
ontwikkeling baby
klinische en epigenetische veranderingen

veel oorzaken van stress

22
Q

allergie en psyche

A

overtuiging dat je blootgesteld bent aan pollen is voldoende om een allergische reactie te krijgen

23
Q

pijn is biopsychosociaal bepaald

A

cultuur en contextafhankelijk

24
Q

pijnpoort theorie

A

psychologische en cognitieve factoren
geen eenrichtingsverkeer
bepaald gevoeligheid aan pijn

25
efferente pijnbanen
weg van hersenen = dalende banen overwegend inhiberende banen die pijn kunnen remmen sluiten pijnpoort en verminderen pijngevoeligheid
26
NT van dalende banen
noradrenaline, serotonine, endorfines
27
hypersensitiviteit (pijnpoortheorie)
falen van dalende anti-nociceptieve banen/efferente banen verstoord kleinste signalen genoeg voor pijngewaarwording
28
hoe kunnen psychische factoren pijn beïnvloeden
processing van nociceptieve signalen veranderen dalende pijnmodulerende banen beïnvloeden autonome, hormonale of immunologische veranderingen
29
sickness behaviour
chronische stress, inflammatie en lokale infectie tonen overeenkomsten met griep gemeenschappelijk mechanisme in verschillende grootte ordes
30
sickness syndrome
niet specifieke syndromen geïnduceerd door perifere PIC die door BBB gaan
31
PIC
pro-inflammatoire cytokines geproduceerd door macrofagen en microglia
32
arousal
mate van activatie in je systemen correlerend met fysiologische indices veel emoties = veel arousal
33
arousal en pijn
veel arousal kan pijn inhiberen en pijnpoorten sluiten
34
negatieve valentie
negatieve emotie -> activatie defensieve systeem & verdedigingsreactie pijn inhiberen
35
positieve valentie
activatie appetitieve emotie toenadering zoeken
36
arousal en valentie bij angst
hoge arousal en negatieve valentie
37
arousal en valentie bij trots
lage arousal en positieve valentie
38
valentie & arousal bij chronische stress
negatieve emotie en lage arousal pijn faciliteren
39
pijn inhibitie (valentie & arousal)
bij positieve emoties & voldoende arousal bij negatieve emoties, acute stress & sterke arousal
40
niet-specifieke afweer en immunologische respons
mucosa, inflammatoire reactie met oedeem, macrofagen, PIC
41
specifieke immuunrespons
T&B-cellen, Ig, NK
42
acute stress & immuunreactie
netto verbeterde immuunfunctie voornamelijk aspecifiek
43
chronische stress/negatieve emoties & immuunreactie
verminderde immuunfunctie aspecifieke inflammatoire reactie vermindering van specifieke immunologische respons
44
gevolgen van stress op andere aandoeningen
tragere wondheling slechter post-operatief herstel meer symptomen van huidaandoeningen indirect effect op kanker (ook depressie heeft indirect effect
45
placebo in enge zin
zeer krachtig intrinsiek farmacologisch effect zorgt voor hoop en verwachting van verbetering
46
placebo in brede zin
effect tijd + interactievariabele (afhv engagement van begeleider) + placebo in enge zin
47
placebo-effect in medische behandelingen
kracht van relationele variabelen (respect, steun, ...) hoop en verwachting klassieke conditionering (pil maakt ons beter) zelf aanmaken van endorfines niet voorgeschreven
48
Nocebo
negatieve effecten ontstaan door psyche, ook bij mensen die placebo krijgen
49
mind-body interacties
hoe krachtig de invloed van geest op ons lichaam