Landschap in delen, H5 Bodem, Bld. 63 - 99 Flashcards

1
Q

Wat is flora en fauna

A

Planten en dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de bodemfactoren in Nederland

A

Klimaat, Water, Moedermateriaal (Gesteente), reliëf, vegatatie/flora, fauna, mens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

C-horizont

A

Moedermateriaal, weinig of niet veranderd door bodemvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de bodem

A

Het bovenste deel van de aardkorst tot zover deze beworld is door planten. (in NL zelden dikker als 1 en 2m)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Herkenbare lage in de bodem

A

Bodemhorizont

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de bodemvormende processen

A

Ander woord voor Pedogentische processen
De fysische, chemische en biologische processen die het bovenste deel van de aardkorst veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is pedogentische processen

A

Ander woord voor bodemvormende processen.
De fysische, chemische en biologische processen die het bovenste deel van de aardkorst veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geogenese

A

Afzetting van gevormde lagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is sediment gesteente

A

Materiaal dat door verwering is ontstaan. Vaak uit ander gesteente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is metamorfe gesteenten

A

Gevormd bij hoge druk en hoge tempraturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is mineralogische samenstelling

A

Lijst van de verhoudingen van de verschillende mineralen waar uit het gesteente bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

E-horizont

A

Uitspoelings horizont.
Waaruit klei, ijzer, aluminium of organische stof is uitgespoeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

A-horizont

A

Gekenmerkt doen zowel de aanwezigheid van mineraledele als organise stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

O-horizont

A

Bestaat uit een ophoping van Organische stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bodemprofiel

A

De verticale opeenvolging van horizonten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uitgangsmateriaal

A

Moedermateriaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

B-horizonten

A

Inspoelingslaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Stollings gesteente

A

Onstaan door de afkoeling van Magma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Fysische verwering

A

Het uiteenvallen van het vaste gesteente in fijner materiaal door druklaste, vorstverwering, insolatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Horizonten

A

Gelaagdheid/Lagen

21
Q

Hoofdgroepen van gesteenten

A
  • Stollings gesteente
  • Metamorfe gesteente
  • Sediment gesteente
22
Q

Welke geomorfologische processen zijn nog zichtbaar?

A
  • Tektonische bewegingen
    -Helling processen
  • Verstuiving van duinen
  • Aanwas en afwas van kwelder
  • Sedimentatie
  • Eroisie
23
Q

Homogenisatie

A

Procces van het vormen van gelijke grote deeltjes. (homo = man op man. bij deeltjes = Even groot worden)

23
Q

Neerslagtekort/overschot

A

Overschot of te kort van regen in een bepaalde periode.
In NL spreken we van een overschot vaak in de winter en een te kort in de zomer.

24
Q

Humusdeeltjes

A

Deeltjes organische stof in de bodem

25
Q

Geogene gelaagdheid

A

Gelaagdheid in de bodem

26
Q

Genese

A
27
Q

Pawusogley

A

Laag stagnerend grondwater

28
Q

Illuviatie/accumulatie

A

Ophopping van stoffen

29
Q

Lessivatie/eluviatie

A

Mechanische uitspoeling van klei uit het bovenste deel van de bodem

30
Q

Stooisel (Bodem)

A

Bladeren en takken

31
Q

Inrwenw verwering

A

Is een verandering van het bodem materiaal in situ. (onder dat er transport optreed)

32
Q

Situ

A

zonder dat er transport optreed

33
Q

Paleobodems/paleosols

A

Gronden die onder geheel andere (klimaat)/conditities zijn ontstaan

34
Q

Rijp of seniele gronden

A

Zijn gronden die min of meer in evenwicht zijn met de huidige bodem vormende factoren

35
Q

Microfauna

A

Fauna (dieren) die niet met het blote oog te zien zijn. Speelt de belangrijkste rol in organische stof omzetteninge in de bodem

36
Q

Loofbossen/loofbomen

A

Bladverliezende bomen/bossen. Bvb de eik. Nederland heeft van nature alleen loofbomen/bossen.

37
Q

Ijzerverbindingen inde bodem

A

Oxiden, Carbonaten en fosfaten

38
Q

Periglaciale

A

Bodem die een gedeelte van het jaar bedroven is.

39
Q

Oscillerend

A

Trillend

40
Q

Gley

A

Oscillerend (Trillend) ondiep grondwater

41
Q

Reductieverschijnselen

A
42
Q

ionen

A

Een elektrisch geladen atoom

43
Q

Biologische rijping

A

Een rijpings proces doormiddel van een biologisch procces

44
Q

Irreversible indroging

A

On omkeerbare indroging

45
Q

azonale gronden

A
46
Q

Intrazonale

A
47
Q
A