le subjonctif: l'expressions Flashcards
1
Q
je regrette que
A
het spijt me dat…
(sentiment)
+ subjonctif
2
Q
il est regrettable que
A
het is spijtig dat…
(sentiment)
+ subjonctif
3
Q
je déplore que
A
ik betreur dat…
(sentiment)
+ subjonctif
4
Q
je suis désolé que
A
het spijt me erg dat…
(sentiment)
+ subjonctif
5
Q
je suis triste que
A
ik ben triest dat…
(sentiment)
+ subjonctif
6
Q
il est dommage que
A
het is jammer dat…
(sentiment)
+ subjonctif
7
Q
il est triste que…
A
het is triestig dat…
(sentiment)
+ subjonctif
8
Q
j’ai honte que
A
ik ben beschaamd dat…
(sentiment)
+ subjonctif
9
Q
il est honteux que
A
het is beschamend dat…
(sentiment)
+ subjonctif
10
Q
il est scandaleux que
A
het is schandalig dat…
(sentiment)
+ subjonctif
11
Q
il est inacceptable que
A
het is onaanvaardbaar dat…
(sentiment)
+ subjonctif
12
Q
il est inadmissible que
A
het is onaanvaardbaar dat…
(sentiment)
+ subjonctif
13
Q
je suis fâché que
A
ik ben kwaad dat…
(sentiment)
+ subjonctif
14
Q
je suis furieux que
A
ik ben razend dat…
(sentiment)
+ subjonctif
15
Q
je m’inquiète que
A
het verontrust me dat…
(sentiment)
+ subjonctif
16
Q
je crains que
A
ik vrees dat…
(sentiment)
+ subjonctif
17
Q
il est à craindre que
A
het valt te vrezen dat…
(sentiment)
+ subjonctif
18
Q
j’ai peur que
A
ik heb schrik dat…
(sentiment)
+ subjonctif
19
Q
je suis content que
A
ik ben tevreden dat…
(sentiment)
+ subjonctif
20
Q
je suis heureux que
A
ik ben blij dat…
(sentiment)
+ subjonctif
21
Q
je suis ravi que
A
ik ben opgetogen dat…
(sentiment)
+ subjonctif
22
Q
je me réjouis que
A
ik verheug me dat…
(sentiment)
+ subjonctif
23
Q
j’aime bien que
A
ik heb graag dat…
(sentiment)
+ subjonctif
24
Q
j’aime mieux que
A
ik heb liever dat…
(sentiment)
+ subjonctif
25
je préfère que
ik verkies dat...
(sentiment)
+ subjonctif
26
j'apprécie que
ik apprecieer dat...
(sentiment)
+ subjonctif
27
je suis fier que
ik ben fier dat...
(sentiment)
+ subjonctif
28
je m'étonne que
het verbaast me dat...
(sentiment)
+ subjonctif
29
il est étonnant que
het is verbazend dat...
(sentiment)
+ subjonctif
30
je suis surpris que
ik ben verrast dat...
(sentiment)
+ subjonctif
31
il est étrange que
het is vreemd dat...
(sentiment)
+ subjonctif
32
il est surprenant que
het is verrassend dat...
(sentiment)
+ subjonctif
33
il est curieux que
het is gek dat... (sentiment)
+ subjonctif
34
il est bon/mauvais que
het is goed/slecht dat
(appréciation) + subjonctif
35
il est utile que
het is nuttig dat... (appréciation) + subjonctif
36
il est opportun que
het is opportuun dat...
(appréciation) + subjonctif
37
il est (in)juste que
het is (on)rechtvaardig dat...
(appréciation) + subjonctif
38
il est normal que
het is normaal dat...
(appréciation) + subjonctif
39
il est naturel que
het is natuurlijk dat...
(appréciation) + subjonctif
40
il est faux que
het is fout/ vals dat...
(appréciation) + subjonctif
41
il est malheureux que
het is jammer dat...
(appréciation) + subjonctif
42
j'espère que
ik hoop dat
(sentiment?)
+ INDICATIF
43
encore heureux que
nog een geluk dat
(l'appréciation) + INDICATIF
44
heureusement que
nog een geluk dat
(l'appréciation) + INDICATIF
45
je souhaite que
ik wens dat...
(le souhait/le désir) + subjonctif
46
il est souhaitable que
het is wenselijk dat...
(le souhait/le désir) + subjonctif
47
je préfère que
ik verkies dat...
(le souhait/le désir) + subjonctif
48
il est préférable que
het is verkieslijk dat...
(le souhait/le désir) + subjonctif
49
je désire que
ik verlang dat...
(le souhait/le désir) + subjonctif
50
il est désirable
het is wenselijk dat...
(le souhait/le désir) + subjonctif
51
je suggère que
ik suggereer dat...
(le souhait/le désir) + subjonctif
52
je veux que
ik wil dat...
(la volonté et l'ordre) + subjonctif
53
je tiens à ce que
ik houd eraan dat
(la volonté et l'ordre) + subjonctif
54
veille à ce que
waak erover dat...
(la volonté et l'ordre) + subjonctif
55
j'exige que
ik eis dat...
(la volonté et l'ordre) + subjonctif
56
je demande que
ik vraag/eis dat...
(la volonté et l'ordre) + subjonctif
57
j'ordonne que
ik beveel dat...
(la volonté et l'ordre) + subjonctif
58
je défends/interdis que
ik verbied dat...
(la volonté et l'ordre) + subjonctif
59
il faut que
het moet dat...
(nécessité) + subjonctif
60
il est nécessaire que
het is noodzakelijk dat...
(nécessité) + subjonctif
61
il est indispensable que
het is onontbeerlijk dat...
(nécessité) + subjonctif
62
il est important que...
het is belangrijk dat... (nécessité) + subjonctif
63
il est important que
het is belangrijk dat...
(nécessité) + subjonctif
64
il importe que
het is van belang dat...
(nécessité) + subjonctif
65
il convient que
het past dat...
(nécessité) + subjonctif
66
il est convenable que
het is passend dat...
(nécessité) + subjonctif
67
il est temps que
het is tijd dat...
(nécessité) + subjonctif
68
il vaut mieux que
het is beter dat...
(nécessité) + subjonctif
69
il est urgent que
het is dringend dat...
(nécessité) + subjonctif
70
il est obligatoire que
het is verplicht dat...
(nécessité) + subjonctif
71
je suis sûr/ il est sûr que
ik ben zeker/ het is zeker dat...
(certitude/probabilité)
+ indicatif
72
je suis certain/ il est certain que
ik ben zeker/ het is zeker dat...
(certitude/probabilité)
+ indicatif
73
il est clair que
het is duidelijk dat...
(certitude/probabilité)
+ indicatif
74
il est évident que
het is evident dat...
(certitude/probabilité)
+ indicatif
75
il est vrai que
het is waar dat...
(certitude/probabilité)
+ indicatif
76
il va de soi que (!!!)
het spreek vanzelf dat...
(certitude/probabilité)
+ indicatif
77
il faut reconnaître que
men moet toegeven/erkennen
(certitude/probabilité)
+ indicatif
78
il est vraisemblable/ probable que
het is waarschijnlijk dat...
(certitude/probabilité)
+ indicatif
79
il paraît que
het blijkt dat...
(certitude/probabilité)
+ indicatif
80
il (me) semble que
het lijkt (me) dat...
(certitude/probabilité)
+ indicatif
81
il ne fait pas de doute que
het lijdt geen twijfel dat...
(certitude/probabilité)
+ indicatif
82
on ne peut pas nier que
men kan niet ontkennen/ loochenen
(certitude/probabilité)
+ indicatif
83
il est incontestable/indiscutable que
het is onbetwistbaar dat...
(certitude/probabilité)
+ indicatif
84
il est indéniable que (!!!)
het is onloochenbaar dat...
(certitude/probabilité)
+ indicatif
85
je ne suis pas sûr que...
doute/incertitude
+ subjonctif
86
est-il certain que...
doute/incertitude
+ subjonctif
87
il n'est pas probable/ peu probable que...
doute/incertitude
+ subjonctif
88
je doute (fort) que
ik twijfel (sterk) eraan dat... (doute/incertitude)
+ subjonctif
89
il est douteux que
het is twijfelachtig dat...
(doute/incertitude)
+ subjonctif
90
ça m'étonnerait que
het zou me verbazen dat...
(doute/incertitude)
+ subjonctif
91
rien ne prouve que
niets bewijst dat...
(doute/incertitude)
+ subjonctif
92
rien ne permet d'affirmer que
niets laat toe te bevestigen dat...
(doute/incertitude)
+ subjonctif
93
il est possible/se peut que
het is mogelijk dat...
(possibilité)
+ subjonctif
94
il n'est pas exclu que
het is niet uitgesloten dat...
(possibilité)
+ subjonctif
95
il n'est pas impossible que
het is niet onmogelijk dat...
(possibilité)
+ subjonctif
96
il est impossible que
het is onmogelijk dat...
(possibilité)
+ subjonctif
97
il est hors de question que
er is geen sprake van dat...
(possibilité)
+ subjonctif
98
je nie que
ik loochen/ ik ontken dat
(négation)
+ subjonctif
99
je conteste que
ik betwist dat...
(négatif)
+ subjonctif
100
je pense que
ik denk dat...
(l'opinion)
+ indicatif
101
je crois que
ik geloof dat...
(l'opinion)
+ indicatif
102
j'estime que
ik meen dat...
(l'opinion)
+ indicatif
103
je trouve que
ik vind dat...
(l'opinion)
+ indicatif
104
je suis d'avis que
ik ben van mening dat...
(l'opinion)
+ indicatif
105
j'ai l'impression que
ik heb de indruk dat...
(l'opinion)
+ indicatif
106
je comprends que
ik begrijp dat...
(l'opinion)
+ indicatif
107
je crois comprendre que
ik meen te begrijpen dat...
(l'opinion)
+ indicatif
108
je m'imagine que
ik stel me voor dat...
(l'opinion)
+ indicatif
109
je dis que
ik zeg dat
(déclaration)
+ indicatif
110
je prétends que
ik beweer dat...
(déclaration)
+ indicatif
111
j'annonce que
ik kondig aan dat...
(déclaration)
+ indicatif
112
j'avertis que
ik waarschuw dat...
(déclaration)
+ indicatif
113
j'avoue que
ik geef toe dat...
(déclaration)
+ indicatif
114
j'écris que
ik schrijf dat...
(déclaration)
+ indicatif
115
je téléphone que
ik telefoneer naar
(déclaration)
+ indicatif
116
je déclare que
ik deel mee/verklaar dat
(déclaration)
+ indicatif
117
je jure que
ik zweer dat...
(déclaration)
+ indicatif
118
je promets que
ik beloof dat...
(déclaration)
+ indicatif
119
je fais remarquer que
ik doe opmerken dat...
(déclaration)
+ indicatif
120
j'ai appris que
ik heb vernomen dat...
(perception) + indicatif
121
j'ai entendu que
ik heb gehoord dat...
(perception) + indicatif
122
je vois que
ik zie dat...
(perception) + indicatif
123
je constate que
ik constateer dat...
(perception) + indicatif
124
je sens que
ik voel dat...
(perception) + indicatif
125
je m'aperçois que
ik bemerk dat...
(perception) + indicatif
