Leesvaardigheid (1.3,2.3,3.3) Flashcards
(35 cards)
Opsommend tekstverband
Worden dingen achter elkaar genoemd:
Signaalwoorden:
Ten eerste, ook, eveneens, bovendien, verder, tevens, niet alleen, ….maar ook, zowel…als, ten slotte
Tijdsvolgorde verband
Beschrijft de gebeurtenissen in de juiste volgorde:
Signaalwoorden:
Eerst, intussen, terwijl, toen, vervolgens, daarna, voordat, nadat, zodra, ten slotte
Tegenstellend verband
Tegenovergestelde dingen:
Signaalwoorden:
Maar, echter, evenwel, toch, daarentegen, integendeel, enerzijds… anderzijds
Uitleggend verband
Ook wel ‘toelichtend’, er word extra informatie gegeven in de juiste tijdsvolgorde
Signaalwoorden:
Bijvoorbeeld, dat wil zeggen, met andere woorden, zoals
Redengevend tekstverband
Waarom iemand iets doet of iets vindt:
Signaalwoorden:
Want, omdat, daarom, immers, namelijk
Concluderend tekstverband
De auteur trekt een conclusie uit informatie eerder in de tekst
Signaalwoorden:
Dus, dan ook, concluderend, de slotsom is, hieruit volgt
Vergelijkend tekstverband
De auteur maakt iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen:
Signaalwoorden:
Net als, zoals, evenals, overeenkomstig, vergelijkbaar met
Tekstdoelen
Informeren, overtuigen, activeren en amuseren:
Bij elk tekstdeel hoort een tekstsoort met verschillende tekstvormen
Een tekst kan meer tekstdoelen hebben, maar er is altijd 1 tekstdoel het belangrijkst
Informeren (tekstdoel)
Tekstsoort: informatieve teksten
Tekstvormen:
Handleiding, interview verslag, nieuwsbericht, reisverslag, uiteenzetting
Overtuigen (tekstdoel)
Tekstsoort: betogende teksten
Tekstvormen:
Beoordeling, boekbespreking, column, commentaar, filmrecensie, ingezonden brief
Activeren (tekstdoel)
Tekstsoorten: activerende teksten
Tekstvormen:
Advertentie, affiche, folder, reclametekst
Amuseren (tekstdoel)
Amuserende teksten (tekstsoort)
Tekstvormen:
Cabarettekst, roman, verhaal
Instrueren (tekstdoel)
Tekstsoort: instruerende teksten
Tekstvorm:
Instructie, stappenplan, handleiding
Titel
Bijna elke tekst heeft wel een titel:
Noemt soms letterlijk het onderwerp en geeft er altijd wel een aanwijzing
Onderwerp
Je vind het onderwerp meestal al als je de titel en de eerste alinea leest
Benoem het onderwerp in 1 of een paar woorden waar de tekst over gaat (nooit een heel zin)
Hoofdgedachte
Het belangrijkste wat een schrijver over het onderwerp zegt:
Je vindt vaak in de inleiding of slotalinea, soms moet je de informatie uit de inleiding en slot combineren
Je vraagt je af;
Wat wil de schrijver mij vertellen over dit onderwerp?
Hoofdgedachte informatieve teksten
Bestaat uit feitelijke informatie
Hoofdgedachte van betogende teksten
Bestaat uit een mening, meestal gevolgd van het belangrijkste argument
Informatieve tekst
Belangrijkste doel is de lezer te informeren:
De mening van de schrijver speelt amper een rol in de tekst
(Dat onderscheid het met de betogende tekst omdat in die tekstsoort is de mening van de schrijver centraal)
Wat bevat een informatieve tekst?
Vooral feitelijke informatie:
Een beschrijving van gebeurtenissen die echt hebben plaatsgevonden
Informatie over dingen die in werkelijkheid bestaan
Kennis door waarneming of onderzoek is verkregen
Uitleg die je kunt uitvoeren
Letterlijk interview verslag
De schrijver geeft de vragen en antwoorden zo letterlijk mogelijk weer, hij laat onbelangrijke details weg
Samenvattend interview verslag
De schrijver laat de vragen weg, vat antwoorden gedeeltelijk in eigen woorden samen en wisselt af met letterlijke uitspraken van de ander
Functies van de inleiding
Inleiding is bedoelt om aandacht te trekken
Functies:
Onderwerp noemen, aanleiding noemen, centrale vragen stellen, de mening van de schrijver geven, samenvatting van de inhoud geven
Functies van het slot
Conclusie geven (dus, daarom dan ook), samenvatting geven (kortom, samenvattend), advies geven, waarschuwing geven, toekomstverwachting uitspreken