Woordenschat Hoofdstuk 1 Flashcards
(42 cards)
1
Q
Aandenken
A
Souvenir
2
Q
Amicaal
A
Vriendschappelijk
3
Q
Bezoek
A
Visite
4
Q
Bonje
A
Ruzie
5
Q
Domineren
A
Overheersen
6
Q
Gunstig
A
Voordelig
7
Q
Knus
A
Gezellig
8
Q
Nauwgezet
A
Precies
9
Q
Oprecht
A
Eerlijk
10
Q
Roddelen
A
Kwaadspreken
11
Q
Recent
A
Onlangs/pas geleden
12
Q
Fysiek
A
Lichamelijk
13
Q
Effect
A
Gevolg
14
Q
Verwantschap
A
Band
15
Q
Verzot
A
Dol
16
Q
Ruïneerde
A
Vernielde
17
Q
Zich bekommerden om
A
Zorgden
18
Q
Souterrain
A
Kelderverdieping
19
Q
Lokale
A
Plaatselijke
20
Q
Documentaire
A
Filmverslag
21
Q
Kommer en kwel
A
Ellende
22
Q
Van haver tot gort
A
Iemand heel heel goed kennen-begin tot het eind kennen
23
Q
Schots en scheef
A
Heel erg scheef
24
Q
Pracht en praal
A
Iets heel moois
25
Kant noch wal
Totale onzin
26
Nooit ofte nimmer
Een krachtige bevestiging dat men iets bepaalt beslist nooit zal doen of nooit iets zal gebeuren
(Ofte is een afk voor oftewel dus nooit dat wil zeggen nimmer)
27
Bont en blauw
Allemaal blauwe plekken hebben op je lichaam
28
Voor galg en rad
Bijv, de jongen groeit op voor galg en rad: er komt niets goeds van hem terecht, (soort van crimineel)
29
In kannen en kruiken
Alles is geregeld-alles is voor elkaar
30
In vuur en vlam
Erg opgewonden en enthousiast zijn
31
Naar eer en geweten
Plechtige verklaring
32
Pais en vree
Vredig
33
Bejegenen
Behandelen
34
Analyseerde
Onderzocht
35
Duo’ s
Tweetallen
36
Verbroedert
Verbindt
37
Experimenten
Proeven
38
Sympathieker
Aardiger
39
Relaties
Verhoudingen
40
Beleid
Aanpak
41
Bevreesd
Bang
42
Insteek
Aanpak
