Les 21 Flashcards
(83 cards)
1
Q
Wat
A
What
2
Q
Is
A
Is
3
Q
Uw
A
Your
4
Q
Naam (de)
A
Name
5
Q
Dag
A
Hello
6
Q
Mevrouw (de)
A
Madam, ma’am
7
Q
Goedemiddag
A
Good afternoon
8
Q
Kan
A
Can
9
Q
Ik
A
I
10
Q
U
A
You
11
Q
Help (helpen)
A
Help
12
Q
Wil (willen)
A
Want
13
Q
Mij
A
Myself
14
Q
Graag
A
Please
15
Q
Inschrijven (inschrijven)
A
Register
16
Q
Goed
A
Okay
17
Q
Mijn
A
My
18
Q
Waar
A
Where
19
Q
Woont (wonen)
A
Lives
20
Q
Woon (wonen)
A
Live
21
Q
In
A
In
22
Q
En
A
And
23
Q
Adres
A
Address
24
Q
Hoofdstraat
A
High street
25
Weet (weten)
Know
26
De
The
27
Postcode (de)
Post code
28
Ja
Yes
29
Hebt (hebben)
Have
30
Telefoon (de)
Telephone
31
Nummer (het)
Number
32
Dat
That
33
Een
A
34
Makkelijk
Easy
35
Ook
Also
36
Mobiel
Mobile
37
Zeker
Sure
38
Even
Just
39
Denken (denken)
Think
40
Wacht (wachten)
Wait
41
Kijk (kijken)
Look
42
Boekje (het)
Little book/ diary
43
Hier
Here
44
Staat
Stands (hier staat het = Here it is)
45
Het
It
46
Moeilijk
Difficult
47
Vergeet (vergeten)
Forget
48
Steeds
Always
49
Één
One
50
Twee
Two
51
Drie
Three
52
Vier
Four
53
Vijf
Five
54
Zes
Six
55
Zeven
Seven
56
Acht
Eight
57
Negen
Nine
58
Tien
Ten
59
Nul
Zero
60
Vragen (de)
Questions
61
Kennen (kennen)
Know
62
Wij
We
63
Elkaar
Each other
64
Jij
You
65
Bij
Near
66
Straat (de)
Street
67
Zie
See
68
Jou
You
69
Vaak
Often
70
Fietsen(fietsen)
Cycle, cycling
71
Geloof
Believe
72
Niet
Not
73
Met
With
74
O
Oh
75
Buiten
Outside
76
Hoe
How (hoe heet jij=what’s you name)
77
Heet (heten)
Are called (hoe heet jij= what’s your name)
78
Ben
Are
79
Je
You
80
Alleen
By yourself, alone
81
Nee
No
82
Vriend (de)
Boyfriend
83
Hij
He
