Les 24 Flashcards
(72 cards)
1
Q
Seizonenen ( de, het seizonen)
A
Season
2
Q
Zomer (de)
A
Summer
3
Q
Herfst (de)
A
Autumn,fall
4
Q
Najaar (het)
A
Autumn, fall
5
Q
Winter (de)
A
Winter
6
Q
Lente (de)
A
Spring
7
Q
Voorjaar (het)
A
Spring
8
Q
Januari
A
January
9
Q
Europa
A
Europe
10
Q
Dus
A
So
11
Q
Nederland
A
The Netherlands
12
Q
Dagen (de)
A
Days
13
Q
Kort
A
Short
14
Q
Nachten (de)
A
Nights
15
Q
Lang
A
Long
16
Q
Vandaag
A
Today
17
Q
Erg
A
Very
18
Q
Koud
A
Cold
19
Q
Toch
A
Even, so, anyway
20
Q
Buiten
A
Outside
21
Q
Doe….. aan (aandoen)
A
Put on
22
Q
Dan
A
Then
23
Q
Dikke
A
Thick
24
Q
Jas (de)
A
Coat
25
Blijf (blijven)
Stay
26
Warm
Warm
27
Binnen
Inside
28
April
April
29
Wordt (worden)
Gets, becomes
30
Fijn
Nice
31
Seizoen (het)
Season
32
Worden (worden)
Become
33
Langer
Longer
34
Warmer
Warmer
35
Gaan (gaan)
Go
36
Lekker
Lovely
37
Zonder
Without
38
Eindijk
Finally
39
Mooi
Pretty
40
Al
All
41
Bloemen (de bloem)
Flowers
42
Juli
July
43
Heerlijk
Wonderful
44
Weer (het)
Weather
45
Niemand
Nobody
46
Draagt (dragen)
Wears
47
Weken (de)
Weeks
48
Droog
Dry
49
Vrij
Free
50
Want
Because
51
Scholen (de school)
Schools
52
Dicht
Closed
53
Wat
What
54
Oktober
October
55
Bladeren (de, het blad)
Leaves
56
Vallen (vallen)
Fail
57
Bomen (de boom)
Trees
58
Regent
Rain
59
Veel
A lot
60
Nat
Wet
61
Donker
Dark
62
Hond (de)
Dog
63
Gezellig
Cosy,nice
64
Moet
Must
65
Kalender (de)
Calender
66
Februari
February
67
Mei
May
68
Juni
June
69
Augustus
August
70
September
September
71
November
November
72
December
December
