Les 23 Flashcards
(57 cards)
1
Q
Ons
A
Our
2
Q
Huis (het)
A
House
3
Q
Woonkamer (de)
A
Living room
4
Q
Slaapkamer (de)
A
Bedroom
5
Q
Keuken (de)
A
Kitchen
6
Q
Het
A
The
7
Q
Toilet (het)
A
Toilet
8
Q
Bedkamer (de)
A
Bathroom
9
Q
Trap (de)
A
Stairs
10
Q
Gang
A
Hall
11
Q
Eerste
A
First
12
Q
Verdieping (de)
A
Floor
13
Q
Tweede
A
Second
14
Q
Dit
A
This
15
Q
Zien (zien)
A
See
16
Q
Deur (de)
A
Door
17
Q
Kom (komen)
A
Come
18
Q
Binnen
A
Inside,in
19
Q
Welkom
A
Welcome
20
Q
Achter
A
Behind
21
Q
Eten (eten)
A
Eat
22
Q
Maar
A
But (kom maar binnen=come on in)
23
Q
Zo
A
So, that way
24
Q
Ga (gaan)
A
Go
25
Naar
To (ga naar boven=go upstairs)
26
Boven
Upstairs
27
Slaapkamers (de)
Bedrooms
28
Hebben (hebben)
Have
29
Hun
Their
30
Eigen
Own
31
Kamer (de)
Room
32
Deze
This
33
Kleine
Small
34
Liggen (liggen)
Laying
35
Op
On
36
Ruimte (de)
Space
37
We
We
38
Allerlei
All sort of
39
Spullen (de)
Stuff
40
Dingen (de)
Things
41
Nodig
Need
42
Nu
Now
43
Alles
All
44
Gezien
Seen
45
Best wel
Quite
46
Ruime
Large
47
Woning (de)
Apartment
48
Hè
Isn’t it
49
Eten (het)
Food, meal
50
Maken (maken)
Make
51
Wat
Something
52
Drinken (het)
Drink
53
Beneden
Downstairs
54
Links
On the left
55
Licht
Light
56
Zit
Is
57
Rechts
On the right
