Les 4 Flashcards
(53 cards)
betrachten, anschauen, umschauen nach
kijken naar - keek - heeft gekeken
einen Blick für etw haben
kijk hebben op
Kritik haben zu
kritiek hebben op
böse sein über/auf
kwaad zijn op
lachen über
lachen om - lachte - heeft gelachen
sich für etw hergeben
(zich) lenen voor - leende - heeft geleend
leiden an (einer Krankheit)
lijden aan - leed - heeft geleden
leiden unter (einem Regime)
lijden onder - leed - heeft geleden
aussehen wie
lijken op - leek - heeft geleken
hören
luisteren naar - luisterde - heeft geluisterd
fehlen (an)
mankeren aan - mankeerde - heeft gemankeerd
konkurrieren um
meedingen naar - dong mee - heeft meegedongen
mitmachen bei
meedoen met - deed mee - heeft meegedaan
zwingen zu
noodzaken tot - noodzaakte - heeft genoodzaakt
unterlegen sein
onderdoen voor - deed onder - heeft ondergedaan
unterwerfen
onderwerpen aan - onderwierp - heeft onderworpen
besorgt sein um
ongerust zijn over
unbewusst sein über, unwissend sein
onkundig zijn van
Blutgefäß
het bloedvat
Herzinfarkt
het hartinfarct
Schlaganfall
de beroerte
Schlusslicht
de hekkensluiter
Denkvermögen
het denkvermogen
heikel
netelig