Les connecteurs chronologiques Flashcards
(32 cards)
1
Q
toen
A
quand +ind
lorsque +ind
2
Q
op het ogenblik dat
A
au moment où +ind
3
Q
terwijl
A
pendant que +ind
4
Q
nadat
A
après que +verbe composé
5
Q
zodra
A
dès que +ind
6
Q
sinds
A
depuis que +ind
7
Q
eerst, dan, tenslotte/uiteindelijk
A
d’abord +ind
ensuite +ind
finalement +ind
8
Q
tegelijkertijd
A
en même temps +ind
au même moment +ind
9
Q
intussen
A
en attendant +ind
10
Q
toen/dan
A
à ce moment (la) +ind
11
Q
op dit ogenblik/nu
A
en ce moment (ci) +ind
12
Q
nu, tegenwoordig
A
maintenant +ind
actuellement +ind
de nos jours +ind
13
Q
voordat
A
avant que (ne) + subj
14
Q
in afwachting dat
A
en attendant que +subj
15
Q
totdat
A
jusqu’à ce que +subj
16
Q
gedurende
A
pendant +subst
17
Q
tijdens, op
A
lors de +subst
18
Q
op het ogenblik van
A
au moment de +subst
19
Q
na
A
après +subst
20
Q
vanaf
A
dès +subst
21
Q
(sinds)
A
depuis +subst
22
Q
… geleden
A
il y a +subst
23
Q
voor
A
avant +subst
24
Q
in afwachting van
A
en attendant +subst
25
nadat
après +inf composé
26
vooraleer
avant de +inf
27
voorafgaan
précéder
28
voorafgegaan worden door
être précédé de, par
29
volgen
suivre
30
gevolgd worden door
être suivi de, par
31
volgen op
succéder à
32
zich gelijktijdig voordoen met/ gepaard gaan met
accompagner
être accompagné de, par
s'accompagner de
