les jours les chiffres les mois es couleurs et le temps Flashcards
(77 cards)
1
Q
maandag
A
lundi
2
Q
dinsdag
A
mardi
3
Q
woensdag
A
mercredi
4
Q
donderdag
A
jeudi
5
Q
vrijdag
A
vendredi
6
Q
zaterdag
A
samedi
7
Q
zondag
A
dimanche
8
Q
de dag
A
le jour
9
Q
de week
A
le semaine
10
Q
het jaar
A
l’annee
11
Q
de maand
A
le mois
12
Q
een
A
un
13
Q
twee
A
deux
14
Q
drie
A
trois
15
Q
vier
A
quatre
16
Q
vijf
A
cinq
17
Q
zes
A
six
18
Q
zeven
A
sept
19
Q
acht
A
huit
20
Q
negen
A
neuf
21
Q
tien
A
dix
22
Q
elf
A
onze
23
Q
twaalf
A
douze
24
Q
dertien
A
treize
25
veertien
quatorze
26
vijftien
quinze
27
zestien
seize
28
zeventien
dix-sept
29
achttien
dix-huit
30
negentien
dix-neuf
31
twintig
vingt
32
januari
janvier
33
februari
fevrier
34
maart
mars
35
april
avril
36
mei
Mai
37
juni
Juin
38
juli
juillet
39
augustus
aout
40
september
septembre
41
October
octobre
42
november
novembre
43
december
decembre
44
rood
rouge/rouges
45
blauw
bleu/bleue
46
geel
jaune/jaunes
47
groen
vert/verte
48
wit
blanc/blanche
49
zwart
noir/noire
50
bruin
brun/brune
51
roze
roses
52
oranje
orange/orange
53
grijs
grise
54
paars
violet/violete
55
licht blauw
bleu clair/ bleue claire
56
donkerblauw
bleu fonce/ bleue fonce
57
donker groen
vert foncé/ verte fonce
58
licht groen
vert clair/ verte claire
59
licht
clair
60
donker
fonce
61
de hemel
le ciel
62
de zon
le soleil
63
de wolk/ wolken
le nuage(s)
64
de mist
le brouillard
65
het is zonnig
il y a du soleil
66
de wind
le vent
67
de regen
la pluie
68
het regent
il pleut
69
de sneeuw
la neige
70
het sneeuwt
il neige
71
het waait
il y a du vent
72
het is mistig
il ya du brouillard
73
het is warm
il fait chaud
74
het is koud
il fait froid
75
het is bewolkt
il y a des nuages
76
het is mooi weer
il fait beau
77
het is slecht weer
il fait mauvais
