SECTION A,B,C,D,E EST F Flashcards
(83 cards)
1
Q
iedereen
A
tout le monde
2
Q
zegt
A
dit
3
Q
bedankt
A
merci
4
Q
erg
A
très
5
Q
Goed
A
Bien
6
Q
Gaat zitten
A
S’assoit
7
Q
Hier
A
Ici
8
Q
Hoofd
A
Tête
9
Q
Dat
A
Ça
10
Q
Het is/dat is
A
C’est
11
Q
Een
A
Une
12
Q
Opent
A
Ouvre
13
Q
Sluit
A
Ferme
14
Q
De ,het
A
La
15
Q
Engels
A
Anglais
16
Q
De, het
A
Le
17
Q
Frans
A
Français
18
Q
Rent
A
Court
19
Q
Springt
A
Saute
20
Q
Loopt
A
Marche
21
Q
Neemt ,pakt
A
Prend
22
Q
Zak
A
Poche
23
Q
Trekt aan/zet/legt
A
Met
24
Q
In
A
Dans
25
Praat
Parle
26
In
En
27
Niet
Pas
28
Stop(t)
Arrête
29
Jij
Tu
30
Bent/is
Es/est
31
Fantastisch
Fantastique
32
Komt
Vient
33
Klas/les
Classe
34
Van
De
35
Begint
Commence
36
Nu
Maintenant
37
Alleen maar
Seulement
38
Alles
Tout/tous
39
Alles
Toute
40
Tijd
Temps
41
Dus/nou
Alors
42
Gaat
Va
43
Ik heet
Je m’appelle
44
Mevrouw
Madame
45
Meneer
Monsieur
46
Jij
Toi
47
Hoe
Comment
48
Jij heet
Tu t’appelles
49
Het gaat goed
Ça va
50
Slecht
Mal
51
Zo zo
Comme ci, comme ça
52
? (Begin vraagzin)
Est-ce que
53
Doet/maakt
Fait
54
De
Les
55
Gebaar
Action
56
Met
Avec
57
Nee
Non
58
Ja
Oui
59
Maar
Mais
60
Pardon?
Pardon
61
Zij
Elle
62
Hij heet
Il s’appelle
63
Sta op!
Lève-toi!
64
Ga zitten!
Assieds-toi!
65
Hij
Il
66
Wanneer
Quand
67
Beëindigd
Finit
68
Tot ziens
Au revoir
69
Water
Eau
70
Als/jawel
Si
71
Drinkt
Boit
72
Wil
Veut
73
Gaan
Au(x)
74
Toilet
Toilettes
75
Kan/mag
Peut
76
Alsjeblieft
S’il te plaît
77
Velletje papier
Feuille de papier
78
Leest
Lit
79
Naar
à
80
Huis
Maison
81
Waar
Où
82
Ik ben
Je suis
83
Daar
Là-Bas
