Les Transports Flashcards
(46 cards)
1
Q
De zitplaats
A
La siège
2
Q
Het vervoersbewijs
A
Le titre de transport
3
Q
Op de trein stappen
A
Aller à bord du train
4
Q
Op zak hebben
A
Se munir de
5
Q
De aansluiting
A
La correspondance
6
Q
Het loket
A
Le guichet
7
Q
Het piekuur
A
L’heure de pointe (f)
8
Q
Het perron
A
Le quai
9
Q
Het spoor
A
La voie
10
Q
De wagon
A
La voiture
11
Q
Trein-
A
Ferroviaire
12
Q
Op naam
A
Nominatif, nominative
13
Q
Terugbetaalbaar
A
Remboursable
14
Q
Ontwaarden
A
Composter
15
Q
Aandoen
A
Desservir
16
Q
Met als bestemming
A
À destination de
17
Q
Afkomstig uit
A
En provenance de
18
Q
Met vertraging, te laat
A
En retard
19
Q
De luchtvaartmaatschappij
A
La compagnie aérienne
20
Q
Het inschepen
A
L’embarquement (m)
21
Q
Het inchecken
A
L’enregistrement (m)
22
Q
De gesp
A
La boucle
23
Q
De veiligheidsinstructie
A
La consigne de sécurité
24
Q
Het tijdsverschil
A
La décalage horaire
25
Het drukverlies
La dépressurisation
26
De rugleuning
Le dossier
27
De bemanning
L’equipage (m)
28
Het cabinepersoneel
L’equipage de cabine (m)
29
De reddingsvest
Le gilet de sauventage
30
De stewardess
L’hôtesse de l’air (f)
31
De nooduitgang
L’issue de secours (f)
32
De lichtstrook
Le marquage lumineux
33
Het zuurstofmasker
Le masque à oxygène
34
De veiligheidshandleiding
La notice de sécurité
35
Het klaptafeltje
La tablette
36
De turbulenties
Les turbulences (f)
37
De langeafstandsvlucht
Le vol longue distance
38
Lucht-, vlieg-
Aérien, aérienne
39
Landen
Atterrir
40
Opstijgen
Décoller
41
Neerstorten
S’écraser
42
Het zuurstofmasker goed zetten
Ajuster le masque à oxygène
43
De veiligheidsgordel vastmaken
Attacher la ceinture de sécurité
44
De reddingsvest opblazen
Gonfler le gilet de sauvetage
45
De rugleuning van de stoel rechtop zetten
Redresser le dossier du siège
46
Het bovenste deel van de gesp optillen
Soulever la boucle
