LES17 Flashcards
(13 cards)
Dubbele bodem:
extra betekenis bij zin/woord, twee manieren lezen(grappige, diepe betekenis).
Symbolen:
bij belangrijke gebeurtenissen, voorwerp of teken.
Gelaagdheid:
tekst verschillende betekenissen: onderliggende boodschap.
Geografische ruimte:
concrete plaats v. verhaal, echt of verzonnen.
Ruimte:
plaats waar verhaald afspeelt, vormt decor vo. gebeurtenissen, belangrijk spanningsopbouw.
Sfeerschepping:
ruimte schept sfeer & weerspiegelt gebeurtenissen =spanning/emotie. Contrasterend, gebeurtenis bij verhaal dat niet erbij past.
Symbolische ruimte:
symbool vo. Idee/thema
Karakterisering v. personages:
ruimte v. verhaal geeft lezer beter beeld over personage.
Thema:
centraal probleem v. verhaal, diepere bedoeling & gebeurtenissen
Belevende ik-verteller:
ww in Tegenwoordige tijd, weet alleen wat personage voelt.
vertellende ik-verteller:
verteld het achteraf, weet alleen wat personage voelt.
auctoriële (alwetende) hij/zij-verteller:
weet alles over verhaal & personages, niet deel v. verhaal, persoonlijk voornaamwoord, derde persoon enkelvoud
Personele hij/zij)verteller:
derde persoon enkelvoud, weet alleen wat personage voelt.