Lettergroep A Flashcards
(49 cards)
1
Q
opslorpen
A
absorber
2
Q
een overeenkomst
A
un accord
3
Q
groeien
A
s’accroître
4
Q
een toename
A
un accroissement
5
Q
kopen
A
acheter
6
Q
een koper
A
un acheteur
7
Q
een aankoop
A
un achat
8
Q
verwerven
A
acquérir
9
Q
een verwerver
A
un acquéreur
10
Q
een verwerving
A
une acquisition
11
Q
een akte
A
un acte
12
Q
een aandeel
A
une action
13
Q
een aandeelhouder
A
un actionnaire
14
Q
een aandeelhouderschap
A
un actionnariat
15
Q
aanpassen
A
adapter
16
Q
een aanpassing
A
une adaption
17
Q
een agentschap
A
une agence
18
Q
een agent
A
un agent
19
Q
uitbreiden/vergroten
A
agrandir
20
Q
een uitbreiding
A
un agrandissement
21
Q
een landbouw
A
une agriculture
22
Q
een landbouwer
A
un agriculteur
23
Q
-landbouw
A
agricole
24
Q
een hulp(je)
A
un/une aide
25
anciënniteit
ancienneté
26
inbrengen
apporter
27
een inbrenger
un apporteur
28
een inbreng
un apport
29
een leerjongen
un apprenti
30
een bevoorrading
un approvisionnement
31
bevoorraden
approvisionner
32
een artikel
un article
33
een ambachtsnijverheid
un artisanat
34
een vakman
un artisan
35
saneren
assainir
36
een sanering
un assainissement
37
een assemblage
un assemblage
38
een assembleur
un assembleur
39
helpen
assister
40
een helper
un assistant
41
de hulp
l'assistance
42
een vennootschap aangaan
s'associer
43
een vennootschap
une association
44
een verzekering
une assurance
45
een werkplaats
un atelier
46
een gezag
une autorité
47
een voordeel
un avantage
48
een nadeel
un désavantage
49
ongemakkelijk
inconvénient