Lieshout 5.1-5.4.6. Faalangst Flashcards

1
Q

wat is faalangst

A

een specifieke, taakgebonden vorm van angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waar bestaat deze angst uit

A

cognitieve, fysieke en gedragsmatige reacties op een situatie waarin een prestatie geleverd moet worden en men zich beoordeeld voelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is faalangst

A

een conflict tussen denken, voelen en doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2 vormen van faalangst

A

positief en negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

actief faalangstigen ‘overstrivers’ perfectionisten

A

raken snel in paniek als er iets tegenzit door een zeer intense, nauwgezette, maar vaak inefficiente voorbereiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

passief faalangstigen ‘failure avoiders’
uitstellers

A

zo weinig mogelijk met studie bezig te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Faalangst is niet opgenomen in de DSM

A

te weinig wetenschappelijk onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar begint faalangst

A

in het hoofd, net als andere angsten. het zenuwenknooppunt in de hersenen (amygdala) zendt een signaal uit naar de bijnieren die de hormonen adrenaline en noradrenaline aanmaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat gebeurt er bij faalangst

A

er wordt op de verkeerde momenten adrenaline aangemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar is een groot deel van de angst op gebaseerd.

A

het idee van negatieve reacties van anderen, dus op de subjectieve beleving van het vermoede gevolg van het falen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sociale angststoornis en faalangst veel overlap

A

bij faalangst ligt het accent echter meer op prestatiesituaties (toetsen/examens), waarbij beoordeling door anderen en de persoon zelf aan de orde is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

3 soorten faalangst

A

cognitieve faalangst voor schoolse taken, toetsen
sociale faalangst voor sociale taken, spreekbeurt of presentatie
motorische faalangst motorische/competitieve taken, gym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kenmerken van verschillende soorten faalangst

A

cognitief > belemmerende gedachten
gedragsmatig > caotisch te werk, of te gedetialleerd, steken er teveel tijd in
lichamelijk > zweten, hoofdpijn, rode kleur. Door de angstbeleving stijgt de adrenaline en hierdoor kan de persoon niet meer goed nadenken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doen jongeren met faalangst

A

stellen zichzelf irreele te hoge of te lage eisen. Zo onttrekken ze zich aan de verantwoordelijkheden voor het behaalde resultaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

oorzaken van faalangst

A

hoe ontstaat faalangst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kindfactoren

A

zowel de taak als de jongere zelf is een bron van faalangst.

17
Q

interne factor bij faalangst

A

negatief zelfbeeld in combinatie met perfectionisme en verminderde emotionele stabiliteit sterk bepalend bij faalangst

18
Q

Externe factoren

A

negatieve schoolervaring
overbescherming en verwaarlozing zijn bronnen voor het aanleren van hulpeloosheid
(aangeleerde hulpeloosheid) de betrokkene neemt een slagtofferhouding aan, omdat hij niet heeft geleerd dat er een verband bestaat tussen zijn acties en de resultaten daarvan.

19
Q

Externe locus of control

A

iets toeschrijven aan geluk of eenvoud van de taak

20
Q

interne locus of control

A

gebeurtenissen bepaald door het eigen toedoen

21
Q

Aangeleerde hulpeloosheid kan een belangrijke factor zijn bij faalangst

A

ze zijn niet gewend om met frustraties om te gaan en zich in te spannen. Dit kan tot een verlies van eigenwaarde leiden.

22
Q

vaak geven ouders faalangst over op hun kinderen

A

ouders geven vaak vage, onduidelijke, niet specifieke, onuitvoerbare opdrachten. Zoals; doe je best, wees sterk, schiet op, wees de beste. Het kan omslaan als kinderen leren om meer op hun eigen oordeel te durven vertrouwen, daarvoor moeten ze voldoende erkenning krijgen voor wat ze doen.

23
Q

Begeleiding en behandeling

A

een positief beeld opbouwen en meer zelfvertrouwen krijgen. Zichzelf leren kennen, accepteren en hier beter mee leren omgaan.

24
Q

in het behandelplan op meerdere fronten werken

A

> Het klimaat in de groep en op school
De wijze waarop leerstof aangeboden wordt
beinvloeding van werkhouding en motivatie
het leerkrachtgedrag bevestigende benadering
rechtstreeks beinvloeden van het psychologisch en sociaal functioneren met behulp van training.

25
Q

Pedagogisch klimaat

A

het meest essentieel. Leerlingen stimuleren prettig met elkaar om te gaan en elkaars eigenheid zonder (ver)oordelen te accepteren.

26
Q

meervoudige intelligentietheorie

A

ook andere zaken aandacht geven en niet alleen leren en presteren

27
Q

procesgerichte feedback

A

leerlingen motiveren, reik strategieen aan hoe ze iets kunnen aanpakken en help hen hoe ze kunnen vaststellendat ze zelf een stap verder gekomen zijn. Door deze ruimte in zelfbepaling versterk je de ontwikkeling naar meer leerplezier en een interne leermotivatie.

28
Q

Taken aanbieden in de zone van naaste ontwikkeling

A

hierdoor spreek je de interne bron van motivatie aan.

29
Q

verkeerde complimenten kunnen averechts werken

A

persoonsgerichte complimenten > je bent mooi, slim. wekt de indruk dat ze alleen waardevol zijn als ze presteren
opgeblazen complimenten > ongelofelijk goed, zetten hoge standaarden.
Vage complimenten > een kind weet niet precies wat hij goed gedaan heeft.

30
Q

proces gerichte feedback

A

samen nagaan hoe het succes (of falen) tot stand kwam. hoe droegen de gedachten, gevoelens en daden bij aan het resultaat. zo kunnen kinderen leren resultaten toeschrijven (attribueren) aan de door hen beinvloedbare factoren.

31
Q

gepersonaliseerd leren

A

leerling is eigenaar van zijn eigen leerproces.

32
Q

leerkrachtgedrag

A

kinderen met faalangst meer vragend dan stellend tegemoet treden. resultaten vergelijken met eerdere resultaten en niet met andere.

33
Q

faalangstreductie-en sociale vaardigheidstraining

A

voorbeelden Sidderkuur basisschool. Ik ben een kei voortgezet onderwijs
8-12 met spraakproblemen eerste hulp bij faalangst

34
Q

training richt zich op 3 aspecten van faalangst

A

1) cognitieve aspect RET rationeel emotieve therapie methode en G-schema
2) gedragsmatige aspect
3) lichamelijke aspect

35
Q
A