lijst 7+8 Flashcards
(35 cards)
1
Q
anhalten
A
stoppen
2
Q
der brauch
A
de gewoonte
3
Q
brutal
A
wreed
4
Q
fließend
A
vloeiend
5
Q
der forscher
A
de onderzoeker
6
Q
frech
A
ondeugend
7
Q
grau
A
grijs
8
Q
hauen
A
slaan
9
Q
die herangehensweise
A
de aanpak
10
Q
sich herausstellen
A
blijken
11
Q
hervorragend
A
uitstekend
12
Q
heutzutage
A
tegenwoordig
13
Q
das hirn
A
de hersenen
14
Q
die köpersprache
A
de lichaamstaal
15
Q
niemals
A
nooit
16
Q
die sicherheitsvorkehrung
A
de veiligheidsmaatregel
17
Q
verklagen
A
aanklagen
18
Q
verrückt
A
gek
19
Q
die ausnahme
A
de uitzondering
20
Q
beanspruchen
A
opeisen
21
Q
beziehen sich auf
A
betrekking hebben op
22
Q
nächst
A
volgend
23
Q
nur
A
slechts
24
Q
offensichtlich
A
klaarblijkelijk
25
die schlussfolgerung
de colclusie
26
die swäche
de zwakte
27
sicher
veilig
28
Überfordern
te veel eisen van
29
unterschiedlich
verschillend
30
veranstalten
organiseren
31
vereinzelt
hier en daar
32
verhalten zich zu
staan in relatie tot
33
wenigstens
tenminste
34
anfertigen lassen
laten maken
35
aufregend
spannend
