Lingoda - Hoofdstuk 2 Flashcards
(238 cards)
1
Q
Cada
A
Elke
2
Q
El abecedario
A
Het alfabet
3
Q
La lluvia de ideas
A
De brainstorm
4
Q
Objetivo
A
Objectief
5
Q
El objetivo
A
De doelstelling
6
Q
Primero
A
Ten eerste, Als eerste, Eerst
7
Q
Después
A
Daarna
8
Q
en holandés
A
In het Nederlands
9
Q
en inglés
A
In het Engels
10
Q
La pantella
A
Het (beeld)scherm
11
Q
A veces
A
Soms
12
Q
El ordenador
A
De computer
13
Q
Sobrevivir
A
Overleven
14
Q
Dónde
A
Waar
15
Q
No pasa nada
A
Het is in orde, het is oké
16
Q
El alfabeto
A
Het alfabet
17
Q
Adivinar
A
Raden, gokken
18
Q
Famosa/Famoso
A
Beroemd/Bekend
19
Q
La persona famosa
A
De beroemde/bekende persoon
20
Q
Cómo se escribe?
A
Hoe is dit geschreven?
21
Q
La noche
A
De nacht
22
Q
Mañana
A
Morgen
23
Q
Por hache o por be
A
Hoe dan ook, om bepaalde redenen (uitdrukking)
24
Q
Empezar
A
Beginnen
25
El receptionista
De receptioniste
26
El paciente
De patiënt
27
Puedes deletrear?
Kun je het spellen?
28
El chivo
De geit
29
El gente
De mensen
30
El apellido
De achternaam
31
El ejemplo
Het voorbeeld
32
Cómo te llamas?
Hoe heet je?
33
Soy de Bélgica
Ik ben (afkomstig) van België
34
Algo
Iets
35
Preguntar
Vragen
36
Deletrear
Spellen
37
La playa
Het strand
38
Repetir
Herhalen
39
Más claro que el agua
Helderder dan water
40
Escuchar
Luisteren
41
Escribir
Schrijven
42
Hablar
Praten
43
Leer
Lezen
44
Más despacio, por favor
Ga wat langzamer, alsjeblieft
45
La tarea
De (huis)taak
46
El sinónimo
Het synoniem
47
Lo pillas
Snap je het?
48
No entiendo
Ik begrijp het niet
49
Todo claro
Alles is duidelijk, helder
50
La respuesta
Het antwoord
51
La ciudad
De stad
52
El cuaderno
Het notitieboekje
53
La mano
Het hand
54
El viaje
De reis
55
La excepción
De uitzondering
56
Singular
Enkelvoud
57
Masculino
Mannelijk
58
Los/Las compañeros/-as
De kameraden
59
La sustantiva
Het zelfstandig naamwoord
60
Feminino
Vrouwelijk
61
El micrófono
De microfoon
62
El plural
Het meervoud
63
La palabra
Het woord
64
El parque
Het park
65
La taza
De tas, de mok, de kop
66
Las instrucciones
De instructies
67
Entender
Begrijpen
68
La ayuda
De hulp
69
Los artículos determinados
De bepaalde lidwoorden
70
Resumen
Samenvatting
71
Descansa
Rust! (Bij het gaan slapen)
72
La pizza
De pizza
73
La hamburguesa
De hamburger
74
El café
De koffie
75
El autobús
De autobus
76
La música
De muziek
77
Soy
Ik ben
78
Tengo
Ik heb
79
Romper el hielo
Het ijs breken
80
La propuesta
Het voorstel (een aanbod)
81
Sobre
Over
82
Simular
Simuleren
83
El nombre
De naam
84
Hay
Er is, er zijn, er bestaan
85
Ambos
Beide, allebei
86
La despedida
Afscheid (groet)
87
Chao
Doei
88
Hasta pronto
Tot snel
89
Adiós
Doei
90
Hoy
Vandaag
91
La televisión
De TV
92
El libro
Het boek
93
La tablet
De tablet
94
El celular
De mobiele telefoon
95
El portátil
De laptop
96
La foto
De foto
97
Qué es esto?
Wat is dit?
98
No lo sé
Ik weet het niet
99
Perdona
Sorry, excuseer (als interruptie)
100
La computadora
De computer
101
No
Nee
102
Sí
Ja
103
La frase
De zin
104
El bolígrafo
De stylo/pen
105
La pregunta
De vraag
106
Significar
Betekenen
107
Qué pasa?
Wat gebeurt er? Wat is er aan de hand?
108
También
Ook
109
Relacionar
Verbinden, matchen, relateren
110
Buenas noches
Goedenacht
111
Buenas tardes
Goedemiddag
112
Buenos días
Goedemorgen
113
El curso de Español
De Spaanse les
114
Hola
Hallo
115
La profesora
De leerkracht (V)
116
La escuela en línea
De online school
117
Las imágenes
De afbeeldingen
118
Despedirme
Afscheid nemen
119
Saludar
Begroeten
120
Elke
Cada
121
Het alfabet
El abecedario
122
De brainstorm
La lluvia de ideas
123
Objectief
Objetivo
124
De doelstelling
El objetivo
125
Ten eerste, Als eerste, Eerst
Primero
126
Daarna
Después
127
In het Nederlands
en holandés
128
In het Engels
en inglés
129
Het (beeld)scherm
La pantella
130
Soms
A veces
131
De computer
El ordenador
132
Overleven
Sobrevivir
133
Waar
Dónde
134
Het is in orde, het is oké
No pasa nada
135
Het alfabet
El alfabeto
136
Raden, gokken
Adivinar
137
Beroemd/Bekend
Famosa/Famoso
138
De beroemde/bekende persoon
La persona famosa
139
Hoe is dit geschreven?
Cómo se escribe?
140
De nacht
La noche
141
Morgen
Mañana
142
Hoe dan ook, om bepaalde redenen (uitdrukking)
Por hache o por be
143
Beginnen
Empezar
144
De receptioniste
El receptionista
145
De patiënt
El paciente
146
Kun je het spellen?
Puedes deletrear?
147
De geit
El chivo
148
De mensen
El gente
149
De achternaam
El apellido
150
Het voorbeeld
El ejemplo
151
Hoe heet je?
Cómo te llamas?
152
Ik ben (afkomstig) van België
Soy de Bélgica
153
Iets
Algo
154
Vragen
Preguntar
155
Spellen
Deletrear
156
Het strand
La playa
157
Herhalen
Repetir
158
Helderder dan water
Más claro que el agua
159
Luisteren
Escuchar
160
Schrijven
Escribir
161
Praten
Hablar
162
Lezen
Leer
163
Ga wat langzamer, alsjeblieft
Más despacio, por favor
164
De (huis)taak
La tarea
165
Het synoniem
El sinónimo
166
Snap je het?
Lo pillas
167
Ik begrijp het niet
No entiendo
168
Alles is duidelijk, helder
Todo claro
169
Het antwoord
La respuesta
170
De stad
La ciudad
171
Het notitieboekje
El cuaderno
172
Het hand
La mano
173
De reis, de trip
El viaje
174
De uitzondering
La excepción
175
Enkelvoud
Singular
176
Mannelijk
Masculino
177
De kameraden
Los/Las compañeros/-as
178
Het zelfstandig naamwoord
El sustantivo
179
Vrouwelijk
Feminino
180
De microfoon
El micrófono
181
Het meervoud
El plural
182
Het woord
La palabra
183
Het park
El parque
184
De tas, de mok, de kop
La taza
185
De instructies
Las instrucciones
186
Begrijpen
Entender
187
De hulp
La ayuda
188
De bepaalde lidwoorden
Los artículos determinados
189
Samenvatting
Resumen
190
Rust! (Bij het gaan slapen)
Descansa
191
De pizza
La pizza
192
De hamburger
La hamburguesa
193
De koffie
El café
194
De autobus
El autobús
195
De muziek
La música
196
Ik ben
Soy
197
Ik heb
Tengo
198
Het ijs breken
Romper el hielo
199
Het voorstel (een aanbod)
La propuesta
200
Over
Sobre
201
Simuleren
Simular
202
De naam
El nombre
203
Er is, er zijn, er bestaan
Hay
204
Beide, allebei
Ambos
205
Afscheid (groet)
La despedida
206
Doei
Chao
207
Tot snel
Hasta pronto
208
Doei
Adiós
209
Vandaag
Hoy
210
De TV
La televisión
211
Het boek
El libro
212
De tablet
La tablet
213
De mobiele telefoon
El celular
214
De laptop
El portátil
215
De foto
La foto
216
Wat is dit?
Qué es esto?
217
Ik weet het niet
No lo sé
218
Sorry, excuseer (als interruptie)
Perdona
219
De computer
La computadora
220
Nee
No
221
Ja
Sí
222
De zin
La frase
223
De stylo/pen
El bolígrafo
224
De vraag
La pregunta
225
Betekenen
Significar
226
Wat gebeurt er? Wat is er aan de hand?
Qué pasa?
227
Ook
También
228
Verbinden, matchen, relateren
Relacionar
229
Goedenacht
Buenas noches
230
Goedemiddag
Buenas tardes
231
Goedemorgen
Buenos días
232
De Spaanse les
El curso de Español
233
Hallo
Hola
234
De leerkracht (V)
La profesora
235
De online school
La escuela en línea
236
De afbeeldingen
Las imágenes
237
Afscheid nemen
Despedirme
238
Begroeten
Saludar
