mammacarcinoom Flashcards

1
Q

feitje

A

mastectomie (bdz) geeft bij BRCA1 wel grotere overlevingskans, bij BRCA2 geen verschil met vroege screening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

tamoxifen

A

oudste gerichte oncologisch medicament bij de behandeling van (borst)kanker
- gaat veel interacties aan met andere medicatie (ook met middelen zoals kurkuma, groene thee etc.)
- lijkt op oestrogeen, bindt aan de oestrogeen receptor, zodat oestrogeen niet meer kan binden (compentatief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

lymfekliermetastasen

A

primair: naar schildwachtklier en naar de okselklieren, parasternale klieren, klieren in het begin van de hals en supra- en infraclaviculair (streven: genezing)
secundair: klieren aan de contralaterale zijde, in de andere oksel, in de buik en hoger in de hals (geen genezing mogelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

afstandmetastasen mammacarcinoom

A
  • long
  • lever
  • bot
    (huid, buikwand, longholte, buikholte, eierstokken, hersenen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

voor 1970: grootte bepaald metastasering, na 1970 2 nieuwe inzichten:

A
  1. bij beperkte grootte van het mammacarcinoom is een beperkte chirurgische ingreep mogelijk (borstsparend, QoL verbeterd)
  2. naast lokale therapie is er ook systemische therapie nodig voor micrometastasen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

incidentie mammacarcinoom

A
  • 1/7 vrouwen ontwikkelt BrC
  • 17.000 vrouwen/jaar wordt BrC ontdekt
  • 120 mannen/jaar wordt BrC ontdekt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

borstkanker bij mannen

A
  • 1% van alle borstkankers
    risicofactoren: obesitas, testiculaire afwijkingen, hypofyseadenoom, bestraling thoraxwand, etniciteit
    fenotype: ER/PR/AR+, HER2-, meestal luminal B
  • vaker hormoongevoelig, N+ en genetische afwijkingen dan bij vrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

toename incidentie

A
  • start landelijk borstkankerscreening
  • vergrijzing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Behandeling borstkanker

A
  • operatie -> weefsel beoordeeld door patholoog
  • aanvullend evt. radiotherapie/chemotherapie (tegenwoordig vaak neoadjuvant)
  • anti-hormonale therapie/anti HER2 therapie (ER/PR receptor, HER2 receptor)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

risicofactoren mammacarcinoom

A
  • sporadisch mammacarcinoom (80%)
  • familiair mammacarcinoom (tot 10%): 2 a 3x verhoogd risico
  • heriditair mammacarcinoom (tot 10%)
    • zoals BRCA 1 of 2 genmutatie
      • 60-80% life-time risk mammacarcinoom
      • sterk verhoog risico ovariumcarcinoom
  • NB radiotherapie thoraxwand op jonge leeftijd: risico mammacarcinoom conform BRCA 1 of 2 genmutatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer denken aan erfelijke vorm van borstkanker?

A
  • familiair voorkomen van borstkanker
  • jonge leeftijd bij diagnose
  • meerdere keren borstkanker bij één persoon
  • man met borstkanker
  • bepaalde combinaties van soorten kanker
  • BRCA 1 en 2 : borstkanker/ovariumcarcinoom

→ klinische geneticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

presentatie primair mammacarcinoom

A
  1. klachten
    - meest voorkomend: palpabele afwijking in de mamma
    - ingetrokken tepel
    - inflammatie van de mamma (peau d’orange), ulceratieve afwijkingen
    - pijn is slechts zelden primaire klacht
  2. geen klachten
    - screening: bevolkingsonderzoek van vrouwen >50jaar
    - toevalsbevinding bij ander onderzoek, bv CT-thorax
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

lichamelijk onderzoek mammacarcinoom

A
  • inspectie: huidafwijkingen? mastitis/peau d’orange? intrekking huid/tepel?
  • palpatie mamma: palpabele tumor?
    • indien tumor
      • grootte?
      • glad/irregulair?
      • mobiel/fixatie?
  • palpatie oksels, infra- en supraclaviculair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aanvullende diagnostiek mammacarcinoom

A
  • mammografie
  • echografie mamma
  • cytologische punctie
  • histologisch biopt
  • MRI
  • echo oksel
  • (botscan)
  • (CT-scan)
  • (PET-scan)

→beginnen bij mammografie + echografie mamma/oksel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

pathologie mammacarcinoom

A

goedaardig:
- mastopathie (lumpy breast disease): fibrocysteuze verandering apocriene metaplasie
- hyperplasie
- fibroadenoom
kwaadaardig-voorstadium (carcinoma in situ)
- ductaal (DCIS)
- lobulair (LCIS)
kwaadaardig:
- adenocarcinoom
- sarcoom/maligne phyllodes tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kwaardaardig-voorstadium (carcinoma-in-situ)

A
  • neoplatische proliferatie van epitheel
  • blijft binnen de contour van de duct
  • basaalmebraan intact - myoepitheliale laag is aanwezig
  • geen bloedvoorziening (duffusie afhankleijk): necrose en verkalking
  • niet palpabel
  • ductaal = DCIS
  • lobulair = LCIS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

DCIS

A
  • DCIS kan zich binnen het myoepitheliaal helemaal uitbreiden (uitendelijk kan het overgaan in adenocarcinoom)
  • alleen te zien als DCIS microcalcificaties maakt
    • fibrocysteuze afwijkingen kunnen ook calcificaties maken (maakt nog lastiger om DCIS te herkennen)

M. Paget:
- DCIS
- de neoplastische cellen breiden zich uit naar de tepel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

LCIS

A
  • geen symptomen
  • meestal geen calcificaties
  • toevalsbevinding bij microscopie
  • vaak diffuus en bilateraal
  • verlies van E-cadherine (losgelaten cellen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

phyllode tumor (kwaadaardig)

A
  • fibro-epitheliale tumor
  • zeldzaam (<1% van alle mammatumoren)
  • alle leeftijden, meestal 6e decade
  • meestal scherp omschreven
  • groeit relatief snel
  • prognose heterogeen, afhankelijk van subtype (benigne, borderline, maligne)
  • metastasen zijn zeldzaam
  • sarcoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

adenocarcinoom mamma

A
  • infiltrerende proliferatie van epitheelcellen
  • uitgaande van de TDLU (terminale ductulaire lobulaire unit)
  • soms palpabel
  • verschillende types
    • no special type (NST, ductaal) 75%
    • special subtypes (meest voorkomend: lobulair carcinoom) 25%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bloom en Richardon differentiatiegraad

A

criteria
1. mate van buisvorming (meer is beter)
2. mate van atypie (lager is beter)
3. mitose-activiteit (lager is beter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

operatie van de borst

A
  • borstsparende chirurgie = mammasparende therapie (MST)
  • borst amputatie = ablatio = mastetomie
23
Q

operatie van de oksel

A
  • schildwachtklier-/ poortwachtersklierprocedure / Sentinel Node (SN)
  • okselkliertoilet (OKT) / okselklierdissectie (OKD)
24
Q

gemodificeerd radicale mastectomie (GRM)

A

borstamputatie + okselkliertoilet

25
Q

MST

A
  • 60-70% van patienten kiest voor MST
  • MST altijd! gevolgd door bestraling om risico op recidief te verkleinen
  • MST + adjuvate RT vs ablatio mammae → gelijke overall survival
26
Q

wanneer is MST niet mogelijk?

A
  • als grote tumor in kleine borst
  • als patient in verleden in bestraald
  • als in meerdere kwadranten in de borst tumor/DCIS aanwezig
27
Q

wanneer ablatio/borstamputatie?

A
  • borstbesparende behandeling niet mogelijk
  • borstbesparende behandeling niet wenselijk
    • evt BRCA 1/2 genmutatie (maar blijft keuze patient!)
    • keuze patient

optie: directe of uitgestelde reconstructie

28
Q

bij T4 mammacarcinoom

A
  • niet starten met chirurgische behandeling: radicale resectie vaak niet haalbaar
  • dus eerst chemo om tumor kleiner te maken
29
Q

sentinel node procedure

A
  • gaan eerst naar nucleaire geneeskunde → krijgen daar injectie met radioactief label (technetium), ingespoten bij de tepel → 1,5u wachten → gaat naar eerste klier die de borst dreineerd → ‘detector’ kan de klier opsporen
  • patentblauw verplaatst zich ook naar de klier zodat tijdens chirurgie deze ook te zien is
30
Q

wanner okselklierdissectie?

A

van oudsher:
- mammacarcinoom met bewezen metastase oksel (cN+)

huidig:
- steeds vaker radiotherapie ipv okselklierdissectie bij N+
- ook vaak neo-adjuvante systemische therapie (chemo)
- marker wordt ingebracht → chemo → na chemo wordt SN en I125 gemarkeerde klier onderzocht en gekeken of de chemo iets heeft gedaan
- OKT kan achterwege worden gelaten als door chemo de klieren schoon zijn geworden

31
Q

morbiditeit na okselkliertoilet

A
  • seroom (holte gevuld met wondvocht)
  • lymfoedeem aan de arm
  • sensibiliteitsstoornissen
  • krachtverlies
  • bewegingsbeperking schouder
32
Q

opties mammareconstructie

A
  • oncoplastische chirurgie
  • prothese
  • autoloog weefsel en prothese
  • uitsluitend autoloog weefsel (rug, buik, billen of benen)

aanvullende ingrepen:
- tepelreconstrucite
- tepelhof tattoeage
- symmetriserende operatie contralateraal (borstverkleining/lift)
- touch-up gereconstrueerde borst
- verfraaiing donorplaats vorm of litteken

33
Q

oncoplastische chirurgie

A
  • toepassing van plastische chirurgische technieken bij borstsparende chirugie
  • tot 10% volume-excisie bij MST geef esthetisch acceptabel resultaat
  • vanaf 20% volume-excisie bij MST kan een deformiteit geven die correctie vereist

reden:
- om MST praktisch mogelijk te maken, bij patienten die anders een mastectomie moeten ondergaan
- om de kans op slecht esthetisch resultaat te minimaliseren

indicaties:
-asymmetrie
- grote tumor in kleine borst
- prosis
- wens kleinere borsten
- patienten die niet in aanmerking komen voor latere plastische chirurgie

contra-indicatie:
- bij hoge kans op irradicale resectie
- T4 tumoren
- multicentrisch mammacarcinoom
- microcalcificaties door de hele mamma
- inflammatoir carcinoom

34
Q

typen oncoplastische chirurgie

A
  • volume displacement: zonder toevoeging van weefsel
  • volume replacement: met toevoeging van weefsel (doorgaans aangrenzend aan de borst, bv. latissimus dorsi)
35
Q

prothesereconstructie (+/- TE)

A

voordelen:
- relatief eenvoudig, korte ok-duur, geen extra littekens, geen desastreuze complicaties

nadelen:
- twee ingrepen, minder natuurlijk, kans kapselcontractuur, kans malpositie, niet na RT (te veel kans op infectie en slechte huid), vaak revisie nodig

36
Q

latissimus dorsi +/- TE

A

voordelen:
- gemiddelde moeilijkheidsgraad, goed doorbloed weefsel, introductie huid, natuurlijker, ook na RT mogelijk, geen desastreuze complicaties

nadelen:
- opoffering LD, draaien pt perop, extra litteken, seroom rug, vaak 2 ingrepen, kans op kapselcontractuur en prothesemalpositie

37
Q

volledig autologe reconstructie (DIEP)

A

voordelen:
- volledig lichaamseigen, introductie huid en volume, natuurlijk aspect, ook na RT mogelijk, één ingreep, buikwandcorrectie, kan tertiair

nadelen:
- technisch (relatief) complex, lange ok-duur, kans op grotere complicaties, verscheidene (relatieve) contra-indicaties, extra littekens

38
Q

radiotherapie indicaties mamma

A
  • postoperatief na lumpectomie en schildwachtklierprocedure (mamma sparende therapie) veelal status na NAC
  • bij lymfogene axillaire metastasering: veelal status na NAC
  • postoperatief na ablatio en SWP; veelal status na NAC
  • palliatief
39
Q

waarom bestraling na mst?

A
  • mammacarcinoom kan multicentrisch voorkomen. bij T1,2 tumoren werd in het mastectomiepreparaat bij ong. 60% van de patienten infiltrerend carcinoom of in situ carcinoom elders in de mamma gevonden
  • bij 50% foci carcioom op meer dan 2 cm afstand van de primaire haard
40
Q

postoperatieve RTx van klierstations

A
  • na okselklierdissectie: bij 4 of meer lymfkliermetastasen in de oksel of een positieve okseltopklier
  • na een irradicaal okselkliertoilet
  • maar nu ook (door neoadjuvante chemotherapie): okselsparende behandeling: geen okselklierdissectie meer; alleen radiotherapie oksel bij 1-2 micrometastasen of 1 macrometastase in SN
41
Q

postoperatieve RT thoraxwand na ablatio

A
  • doelgebied thoraxwand:alleen bij grote kans op locaal of locoregionaal recidief
    • na irradicale chirurgie (resectievlak niet vrij)
    • bij T4 tumoren
    • bij 4 of meer lymfkliermetastasen in de oksel of een positieve okseltopklier
  • doelgebied klierstations: afhankelijk van betrokkenheid
42
Q

acute bijwerkingen radiotherapie

A
  • ontstaan tijdens bestralingstraject, herstel binnen 2-3 weken
  • huid:
    • erytheem, hyperpigmentatie
    • droge desquamatie
    • natte desquamatie
    • pijn
  • subcutane weefsels
    • oedeem

behandeling:
- pijnstilling
- verband
- zalven

43
Q

late bijwerkingen radiotherapie

A
  • ontstaan> 6 maanden na radiotherapie
  • huid:
    • atrofie
    • hyperpigmentatie
    • teleangiectasieen
  • subcutane weefsels
    • fibrosering
  • lymfoedeem arm na okselkliertoilet en bestraling klierstations
  • functieverlies melkproductie

behandeling:
- niet mogelijk, individueel wel kijken naar ondersteunende therapie

44
Q

wanneer palliatieve bestraling (bij metastasen mammacarcinoom)?

A
  • pijn tgv (bot-)metastasen
  • (dreigende) dwarslaesie bij wervelmetastasen/hersenmetastasen
  • lokaal recidief thoraxwand
45
Q

hoe overbehandeling verminderen?

A
  • zoeken naar nieuwe prediciteve factoren
    • belangrijkste maar ook grootste uitdaging ondanks veel onderzoek nu alleen nog maar ER/Her2 receptoren
  • optimaliseren prognostische factoren
    • extra groep vrouwen selecteren met heel goede prognose
    • zo, dat de winst van Ctx heel beperkt is

(genexpressieprofielen de weg voorwaarts??)

46
Q

klachten veroorzaakt door metastasen

A

algemeen: moe, malaise
botmetastasen: pijn
longmetastasen: dyspneu
huidmetastasen: bloeding, ontsteking
levermetastasen: slechte eetlust, vol gevoel
hersenmetastasen: hoofdpijn, insult

47
Q

detecteerbare afstandsmetastasen->

A

geen curatie mogelijkheid
- vroege decectie resulteert niet in langere overleving

48
Q

oligometastastische ziekte

A
  • 3 metastasen in max. 2 verschillende plaatsen
  • onafhankelijk van locoregionaal recidief
    (evt. curatie nog mogelijk met systemische therapie + optimale lokale therapie)
49
Q

waarom bij voorkeur eerst anti-hormonale therapie bij gemetastaseerd BrC

A
  • even effectief als chemotherapie (mits ER+)
  • indien effectief, vaak langer effectief dan chemo
  • meestal minder bijwerkingen
  • steeds delende tumoren kunnen ER verliezen
    (ook geen infuus, niet naar zkh, geen kaalheid)
    -> agressieve tumoren begin je liever met chemo
50
Q

waarom bij voorkeur systemische boven lokale therapie bi gemetastaseerd BrC?

A
  • op afstand gemetastaseerde ziekte: via bloed- en/of lymfbanen uitgezaaid
  • zelden oligometastatisch
  • zelden alleen lokaal progressie
51
Q

anti-hormonale resistentie

A
  • farmacologisch (medicament bereikt kankercel niet)
  • verandering van tumorcellen
52
Q

bijwerkingen anti-hormonale therapie

A

algemeen: climacteriele klachten
selectieve oestrogeen receptor modulator: veneuze trombose, uterusproliferatie
aromataseremmers: gewrichtsklachten, haaruitval, botontkalking
porgestativa: gewichtstoename, oedeem, trombose, acne, hoofdpijn
GnRH-agonist: climacteriele klachten

53
Q

PARP-remmer + BRCA-mutatie → synthetische letaliteit

A
  • als PARP niet meer intact is kunnen spontane enkelvoudige DNA-breuken net meer gemaakt worden → dubbelstrengsbreuken worden gevormd
  • deze worden gerepareerd door homologe recombinatie (HR)
  • BRCA deficiente cellen zijn HRD (homolge recombinatie deficient) en kunnen dus niet de dubbelstrengsbreuken herstellen → tumorcel gaat dood
  • BRCA gemuteerde tumoren kunne worden behandeld met een PARP-remmer
54
Q

RAD51 foci assay

A
  • RAD51 hoopt alleen op in cellen die in de S of G2 fase (groene marker) van de celcyclus zitten (alleen dan is HR actief)