Meertaligheid

Question 1

eloquent

Answer 1

wlesprekend

Question 2

elegant

Answer 2

sierlijk

Question 3

twisten

Answer 3

discussiëren

Question 4

kandidaat zal doorgaan

Answer 4

BE = overuren nemen
NED= afscheid nemen en weggaan

Question 5

aanvragen

Answer 5

NED:verzoek BE: verkering vragen

Question 6

interimkantoor

Answer 6

uitzendbureau

Question 7

jam (NED)

Answer 7

confituur(BE)

Question 8

herstellen(NED)

Answer 8

repareren(BE)

Question 9

pinpas(NED)

Answer 9

bankkaart(BE)

Question 10

binnen 10u geleverd

Answer 10

BE= na 10u krijg je het
NED= je krijgt het in max 10u

Question 11

geld verdienen als….

Answer 11

NED= water
BE= slijk

Question 12

…. in de wielen steken

Answer 12

NED= spaak
BE= stokken

Question 13

… stijf houden

Answer 13

BE= been
NED= poot

Question 14

met je … in boter vallen

Answer 14

BE= gat
NED= neus

Question 15

tosti(NED)

Answer 15

croque-monsieur(BE)

Question 16

bakkie(NED)

Answer 16

tasje(BE)

Question 17

ben je druk(NED)

Answer 17

heb je het druk(BE)

Question 18

Hartstikke handig(NED)

Answer 18

superhandig(BE)

Question 19

föhn(NED)

Answer 19

haardroger(BE)

Question 20

geheid(NED)

Answer 20

sowieso(BE)

Question 21

jurk(NED)

Answer 21

kleedje(BE)

Question 22

overhemd(NED)

Answer 22

hemd(BE)

Question 23

onderhemd(BE)

Answer 23

hemd(NED)

Question 24

moeten hebben uitgetest

Answer 24

moeten uitgetest hebben

Question 25

jasje,colbert(NED)

Answer 25

vest(BE)

Question 26

hemd(NED)

Answer 26

onderhemd(BE)

Question 27

maillot(NED)

Answer 27

kousenbroek(BE)

Question 28

pantalon(NED)

Answer 28

lange broek(BE)

Question 29

laarzen met veters(NED)

Answer 29

botten met nestels(BE)

Question 30

trui(NED)

Answer 30

pullover (BE)

Question 31

lopen(BE)

Answer 31

wandeken(NED)

Question 32

om de week gaan we bij oma en opa

Answer 32

BE= elke week eten bij oma en opa NEE= we gaan om de 2 weien eten bij oma en opa

Question 33

soepel(NED)

Answer 33

vlot(BE)

Question 34

kassabon(NED)

Answer 34

kassaticket(BE)

Question 35

fysiotherapeut(NED)

Answer 35

kinesist(BE)

Question 36

accountant(NED)

Answer 36

boekhouder(BE)

Question 37

marktkoopman (NED)

Answer 37

marktkramer(BE)

Question 38

meertalig

Answer 38

meerdere talen gebruiken in communicatie, zelf al begrijp je een andere taal alleen.

Question 39

luistertaal

Answer 39

vorm van meertalige communicatie waar mensen met verschillende moedertalen hun eigen taal spreken en toch elkaar verstaan.

Question 40

code-mixing

Answer 40

taalmeningen waarbij van de ene taal naar de andere wordt geschakeld bij code mixing is het woorden binnen zinnen

Question 41

code-switchen

Answer 41

taalmeningen waarbij van de ene taal baar de andere wordt geschakeld bij code switchen is het schakelen tussen zinnen

Question 42

translanguaging

Answer 42

leerling mag bv zijn thuistaal in de klas gebruiken om beter verstaanbaar te zijn.

Question 43

meerderheidstaal

Answer 43

van een gebied is de taak die door de meerderheid van de inwoners wordt gesproken (Vlaanderen=Ned)

Question 44

minderheidstaal

Answer 44

bv arabisch,turks, pools --> door de minderheid van de inwoners gesproken.

Question 45

lingua franca

Answer 45

taal die als gemeenschappelijke communicatietaal gebruikt wordt tussen mensen ket verschillende moedertalen. Bv contact tussen Ned talige en andere EU --> Engels en Frans

Question 46

Global English

Answer 46

wanneer engels ingezet wordt on te communiceren tussen 2 mensen met een verschillende moedertaal dan is er sprake van Global English en dat is een verwenvoudigde vorm van Engels