Module 1: Produits Flashcards

(141 cards)

1
Q

een machine

A

une machine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een apparaat

A

un appareil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een werktuig

A

un outil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een huishoudelijk artikel

A

un ustensile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een systeem

A

un système

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een nieuwigheid, iets nieuws

A

une nouveauté

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een artikel

A

un article

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een ding

A

une chose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een object

A

un objet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een uitvinding

A

une invention

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een gadget

A

un gadget

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een accessoire

A

un accessoire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

toelaten/ mogelijk maken om + inf

A

permettre de + inf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

iets toelaten/ mogelijk maken

A

permettre + article + substantif

servir à + article + substantif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dienen voor + inf

A

servir à + inf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nuttig zijn om

A

être pratique pour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

met behulp van/ aan de hand van

A

à l’aide de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

dankzij

A

grâce à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een functie

A

une fonction

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

gebruiken

A

utiliser / employer / se servir de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een gebruik

A

une utilisation / un usage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een gebruiker

A

un utilisateur / une utilisatrice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een nut

A

une utilité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

verslijten

A

user

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een slijtage
une usure
26
een gebruik, een besteding
un emploi
27
een gebruiksaanwijzing
un mode d'emploi
28
een doelgroep
une cible
29
een consument
un consommateur / une consommatrice
30
gewaardeerd worden voor
être apprécié par
31
bevallen
plaire à
32
verleiden
séduire
33
interesseren
intéresser
34
een groot succes kennen bij
connaître un grand succes auprès de
35
zich richten tot
s'adresser à
36
bestemd zijn voor
être destiné à
37
gemaakt zijn voor
être fait pour
38
geschikt zijn voor
convenir à
39
groot / klein / hoog / breed / lang zijn
être grand / petit / haut / large / long
40
2 meter hoog zijn
faire 2 mètres de haut faire 2 mètres de hauteur être haut de 2 mètres avoir une hauteur de 2 mètres
41
een hoogte
une hauteur
42
een lengte
une longueur
43
een breedte
une largeur
44
de grootte, het formaat
la taille
45
de afmeting
la dimension
46
bedragen
être de
47
een vierkant
un carré
48
vierkant
carré
49
een rechthoek
un rectangle
50
rechthoekig
rectangulaire
51
een driehoek
un triangle
52
driehoekig
triangulaire
53
een cirkel
un cercle
54
cirkelvormig
circulaire
55
een schijf
un rond
56
rond
rond
57
een ovaal
un ovale
58
ovaalvormig
ovale
59
een zeshoek
un hexagone
60
zeshoekig
hexagonal
61
een kubus
un cube
62
een ster
une étoile
63
een kruis
une croix
64
in de vorm van
en forme de
65
aangeboden worden in het + kleur
être proposé en + couleur (f)
66
wit / blauw / rood / groen zijn
être de couleur blanche / bleue / rouge / verte
67
grijs / zwart / wit zijn
être gris / noir / blanc
68
bont, kleurrijk
coloré | multicolore
69
dof
mat(te)
70
levendig
vif (ve)
71
in papier
en papier
72
in karton
en carton
73
in stof
en tissu
74
in leer
en cuir
75
in plastic
en plastique
76
in porselein
en porcelaine
77
in ijzer
en fer
78
in glas
en verre
79
in metaal
en métal
80
in hout
en bois
81
in inox
en inox
82
bestaan uit
se composer de être composer de être constitué de
83
voorzien van
être doté de
84
uitgerust met
être équipé de
85
beschikken over
disposer de
86
een kwaliteit
une qualité
87
van goede / slechte kwaliteit zijn
être de bonne/mauvaise qualité
88
van uitstekende kwaliteit zijn
être d'une excellente qualité
89
een voordeel
un atout | un avantage
90
een nadeel
un défaut un désavantage un inconvénient
91
een voordeel hebben
présenter un avantage
92
de kwaliteiten aanprijzen
vanter les qualités
93
ambachtelijk
artisanal
94
vernuftig
astucieux
95
aantrekkelijk
attrayant
96
authentiek
authentique
97
banaal
banal
98
biologisch afbreekbaar
biodégradable
99
hip
branché
100
lawaaierig
bruyant
101
gerieflijk, praktisch
commode
102
compact
compact
103
comfortabel
confortable
104
uit de mode
démodé
105
efficiënt
efficace
106
hinderlijk
encombrant
107
uitzonderlijk
exceptionnel
108
betrouwbaar
fiable
109
breekbaar
fragile
110
waterdicht
imperméable
111
onbreekbaar
incassable
112
onontbeerlijk
indispensable
113
inefficiënt
inefficace
114
vernuftig
ingénieux
115
vernieuwend
innovateur, innovant
116
wegwerp
jetable
117
lelijk
laid | moche
118
wasbaar
lavable
119
hanteerbaar
maniable
120
gebrekkig
médiocre
121
modern, modieus
moderne, à la mode
122
origineel
original
123
goed presterend
performant
124
praktisch
pratique
125
stevig
robuste
126
aantrekkelijk
séduisant
127
stil
silencieux
128
stevig
solide
129
ruim
spacieux
130
stabiel
stable
131
overbodig
superflu
132
bedragen
être de | s'élever à
133
duur zijn
coûter cher | être cher
134
toegankelijk
abordable
135
een schappelijk prijs
un prix abordable
136
voordelig
avantageux
137
competitief
compétitif
138
concurrentieel
concurrentiel
139
onklopbaar
imbattable
140
buitensporig
exorbitant
141
goedkoop
bon marché