Module 1: Produits Flashcards
(141 cards)
een machine
une machine
een apparaat
un appareil
een werktuig
un outil
een huishoudelijk artikel
un ustensile
een systeem
un système
een nieuwigheid, iets nieuws
une nouveauté
een artikel
un article
een ding
une chose
een object
un objet
een uitvinding
une invention
een gadget
un gadget
een accessoire
un accessoire
toelaten/ mogelijk maken om + inf
permettre de + inf
iets toelaten/ mogelijk maken
permettre + article + substantif
servir à + article + substantif
dienen voor + inf
servir à + inf
nuttig zijn om
être pratique pour
met behulp van/ aan de hand van
à l’aide de
dankzij
grâce à
een functie
une fonction
gebruiken
utiliser / employer / se servir de
een gebruik
une utilisation / un usage
een gebruiker
un utilisateur / une utilisatrice
een nut
une utilité
verslijten
user