Module 3: Agences et campagnes de communication Flashcards

(137 cards)

1
Q

een merkimago

A

une image de marque

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een voorstad, een randgemeente

A

une banlieue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

downsyndroom

A

une trisomie 21

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een aantrekkelijkheid

A

une attractivité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een weddenschap, een inzet

A

un pari

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een opiniepeiling

A

une enquête d’opinion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een teamgenoot, een medespeler

A

un coéquipier, une coéquipière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de zichtbaarheid

A

la visibilité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het voornaamste

A

le essentiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een sentimentaliteit

A

une sensiblerie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

opnemen, filmen

A

tourner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

promoten

A

promouvoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

herleiden tot

A

réduire à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

beogen

A

viser à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

treffen, raken

A

toucher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

indruk maken

A

marquer

frapper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

zijn dorst lessen

A

se désaltérer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

belichamen, personifiëren

A

incarner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

winnend

A

gagnant(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

vertrouwd, bekend

A

familier(ière)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

zelfstandig, onafhankelijk

A

autonome

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de moeite waard, lonend

A

payant(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

omstreden, betwist

A

controversé(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een goed doel

A

une bonne cause

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een bepaling van de doelgroep, een targeting
un ciblage
26
een inzameling
une collecte
27
een gift
un don
28
een schenker
un donateur
29
een leeftijdsgroep
une tranche d'âge
30
investeren
investir
31
voorleggen
soumettre
32
intikken, typen
taper
33
downloaden
télécharger
34
storten
verser
35
willekeurig
aléatoire
36
storend
dérangeant(e)
37
opdringerig
intrusif(ve)
38
hier in dit geval
en l'occurence
39
in staat tot, geschikt om
être apte à
40
een boete
une amende
41
de tijdsgeest
l'air du temps
42
wedden op
miser sur
43
treffen, ontroeren
toucher
44
een bereik hebben
porter
45
ontroeren
remuer
46
zich gelukkig prijzen
se féliciter de
47
vermijden
éviter
48
indruk maken (uitdrukking)
marquer les esprits
49
met de bedoeling van
par souci de
50
een plotselinge verandering van toon
la rupture de ton
51
door aanhoudend te
à force de (+ inf)
52
de verhouding tot
le rapport à
53
de schuld
la culpabilité
54
de bevordering van de verkeersveiligheid
la prévention routière
55
voorkomen
prévenir
56
de verkeersveiligheid
la sécurité routière
57
neuriën
fredonner
58
blijven duren
perdurer
59
beangstigend
angoissant
60
een angst
une angoisse
61
iemand die een schuldgevoel geeft
culpabilisant
62
een schuldgevoel geven aan, een schuldgevoel hebben
culpabiliser
63
bij het naderen van
à l'approche de
64
de nadruk leggen op
mettre l'accent sur
65
een oproep tot, een aansporing tot
un appel à
66
de avondklok
le couvre-feu
67
het weerzien
les retrouvailles
68
elkaar terugzien, elkaar ontmoeten
se retrouver
69
een bondgenoot
un allié
70
vrezen
craindre
71
tegenhouden
retenir
72
weer oprukken
revenir en force
73
beletten
empêcher
74
feestelijk
festif(ve)
75
treffend
percutant(e)
76
van formaat
de taille
77
de reclame
la publicité
78
een vergelijkende reclame
une publicité comparative
79
een misleidende reclame
une publicité mensongère
80
een reclamecampagne
une campagne de publicité
81
een reclame- / communicatiebureau
une agence de publicité / de communication
82
een account manager
un gestionnaire de clients
83
een copywriter
un concepteur-rédacteur
84
een art director
un directeur artistique
85
een grafisch ontwerper
un graphiste
86
een reclamemaker
un publicitaire
87
reclame-
publicitaire
88
een reclameslogan
un slogan publicitaire
89
pakkend
accrocheur(euse)
90
een mediaruimte
un espace publicitaire
91
een reclamemedium
un support publicitaire
92
een reclamespot
un spot publicitaire
93
een adverteerder
un annonceur
94
een advertentie
une annonce
95
een televisiezender
une chaîne de télévision
96
een radiozender
une station de radio
97
worden uitgezonden
passer à la télévision / à la radio
98
het tijdstip van uitzending
l'heure de passage
99
de primetime
l'heure de grande écoute
100
een medium
un média, les médias
101
een folder
un dépliant
102
het beoogde publiek
le public visé
103
een doelstelling
un objectif
104
een strategie
une stratégie
105
een boodschap
un message
106
een middel
un moyen
107
de mond-tot-mond reclame
le bouche à oreille
108
de PR
les relations publiques
109
de naambekendheid / bekend
la notoriété / notoire
110
de zichtbaarheid / zichtbaar
la visibilité / visible
111
doeltreffend / de doeltreffendheid
efficace / l'efficacité (f)
112
een impact, een effect
un impact
113
slagen / iets geslaagd
réussir / une réussite
114
mislukken / een mislukking
échouer / un échec
115
ontwerpen, uitdenken / het ontwerp
concevoir / la conception
116
creëren / de creatie
créer / la creation
117
ontwikkelen / de ontwikkeling
développer / le développement
118
communiceren / de communicatie
communiquer / la communication
119
communicatief
communicatif(ve)
120
streven naar
viser à
121
bereiken
atteindre, toucher
122
zich richten tot
s'adresser à
123
zich richten op een doelgroep
cibler
124
de aandacht trekken
attirer l'attention
125
aanzetten tot
inciter à
126
bewust maken van / de bewustmaking
sensibiliser à / la sensibilisation
127
opwekken
susciter
128
beschikken over / beschikbaar
disposer de / disponible
129
binden / de binding
fidéliser / la fidélisation
130
trouw zijn aan
être fidèle à
131
verbinden / een band
lier / un lien
132
zich identificeren / een identificatie
s'identifier / une identification
133
verwachten / een verwachting
attendre qqn/qqch / une attente
134
verlangen naar / een verlangen
aspirer à / une aspiration
135
een boodschap verspreiden / de verspreiding
diffuser un message / la diffusion
136
uitzenden / een uitzending
émettre / une émission
137
publiceren / een publicatie
publier / une publication