module 8 Flashcards
(48 cards)
1
Q
een cijfer
A
un chiffre
2
Q
een rond getal
A
un chiffre rond
3
Q
decimaal
A
décimal
4
Q
een cijfer afronden
A
arrondir un chiffre
5
Q
na de komma
A
après la virgule
6
Q
naar onder/boven
A
vers le haut/bas
7
Q
een getal
A
un nombre
8
Q
een even/oneven getal
A
un nombre pair/impair
9
Q
een bedrag
A
un montant
10
Q
een opsomming
A
une énumération
11
Q
20,05 euro
A
vingt virgule zéro cinq euros
12
Q
cent
A
centimes
13
Q
een derde
A
un tiers
14
Q
een ruime 40%
A
un bon 40%
15
Q
de 10% benaderen
A
frôler les 10%
16
Q
rond de 2%
A
autour de 2%
17
Q
bijna een verdubbeling
A
un quasi-doublé
18
Q
halveren
A
réduire de moitié
19
Q
nauwelijks verbeteren
A
à peine augmenter
20
Q
een kleine meerderheid
A
une faible majorité
21
Q
een grote meerderheid
A
une immense majorité
22
Q
een stijgend aantal
A
le nombre croissant
23
Q
klopt de rekening
A
le compte est bon
24
Q
een breuk
A
une fraction
25
een vergelijking
une équation
26
een noemer
une dénominateur
27
een aftreksom
une soustraction
28
een optelsom
une addition
29
een vermenigvuldiging
une multiplication
30
een betekenis aan cijfers geven door te herformuleren
donner un signification en les reformulant
31
wat neerkomt op
ce qui correspond à
32
hetzij
soit
33
wat overeenkomt met
soit l'équivalent de
34
of liever gezegd
ou si vous préférez
35
met andere woorden
autrement dit
36
bedrieglijk
trompeurs
37
heeft extra uitleg nodig
interpellants
38
geruststellend
rassurants
39
verontrustend
inquiétants
40
veelbelovend
prometteurs
41
alarmerend
alarmants
42
(de cijfers zijn) te voorzien
prévisibles
43
een verwacht resultaat
un résultat attendu
44
het gehoopte resultaat
le résultat espéré
45
verwachten dat
s'attendre à ce que
46
tegen alle verwachtingen in
contre toute attente
47
een onverwacht resultaat
un résultat inattendu
48
evenveel als
autant de