Moeilijke Woorden P. 18-22 Flashcards
(40 cards)
1
Q
Opera
A
Operae, vr
- Werkzaamheid
- Dienst
2
Q
Opes
A
Opum, vr
- Hulpmiddelen
- Rijkdom
3
Q
Ops
A
Opus, vr
- Macht
- Hulp
4
Q
Opus
A
Operis, onz
- Werk
- Bouwwerk
5
Q
Ortus
A
Oriri, Orior
- Opgaan
- Ontstaan
- Beginnen
6
Q
Os
A
Oris, onz
- Mond
- Aangezicht
7
Q
Ob
A
+ acc
Wegens, om
8
Q
Mihi opus est
A
+ abl
Ik heb nood aan
9
Q
Pater
A
Patris, m
Vader
10
Q
Passus
A
Pati, patior,
- Lijden, dulden, toestaan
- Ondervinden
11
Q
Patres
A
Patrum, m, mv
- Voorouders
- Senatoren
12
Q
Pectus
A
Pectoris, onz
Borst
13
Q
Pepulli
Pulsus
A
Pellere, pello
Verdrijven
14
Q
Plures
A
Plures, plura
Nog meer
15
Q
Plurimi
A
Plurimae, Plurima
Zeer veel
16
Q
Plus
A
Pluris, onz
Meer
17
Q
Pressi
A
Premere, premo
- Drukken
- In het nauw brengen
18
Q
Proelium
A
Proelii, onz
Veldslag
19
Q
Parum
A
Maar weinig, te weinig
20
Q
Plerique
A
Pleraeque, pleraque
De meesten
21
Q
Plerumque
A
Meestal
22
Q
Plus
A
(Bijwoord)
Meer
23
Q
Procul
A
- Ver
2. Van ver
24
Q
Quantus
A
Quanta, quantum
- Hoe groot?
- Even groot als
25
Questus (ww)
Queri, queror
| Klagen
26
Quā
Waarlangs
27
Qualis
Qualis, quale
1. Van welke aard? Hoe?
2. Zo ... als
28
Quam (+3)
1. +comp Dan
2. +adj/bijw Hoe? Zo ... als!
3. +superlatief Zo ... mogelijk
29
Quantum
1. Hoeveel?
| 2. Zoveel als
30
Quasi
+ Conj
| Alsof
31
Qui
Quae, quod
| Die/dat
32
Qui?
Quae? Quod?
| Welke?
33
Quidam
Qaedam, quiddam
Iemand, iets
Qaedam, quoddam
Een bepaalde, een zekere
34
Quidem
1. Wel
| 2. In elk geval
35
Quid?
1. Wat?
| 2. Waarom?
36
Quisquam
Iemand
37
Quicquam
Iets
38
Quisque
Quaeque, quidque
(Zelfstandig) ieder, alles
Quaeque, quodque
Ieder, elk
39
Quisquis
Al wie
40
Quidquid
Al wat
