Natuurwetenschappen Flashcards

(49 cards)

1
Q

wat is energie

A

energie is een grootheid die uitdrukt hoe groot de mogelijkheid id om arbeid te verrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

geef enkele voorbelden van energiebronnen 4 minimum

A

benzine
directe zonlicht
boterhammen
stromend water
wind
koolzaadolie
steenkool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een energiebron

A

Eeen energiebron is datgenen wat energie kan leveren
-eindig energiebronnen= energiebronnen die een beperkte hoeveelheid op de aarde aanwezig zijn
-Duurzame energiebronnen =onuitputtlijke energiebronnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

som vier toepassingen op waarbij men zonnepanelen gebruikt om elektriciteit op te wekken

A

-huizen
-rekenmachine
-singaalistatiebord op zonne-energie
-auto’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in welke verschillende vormen kan energie voorkomen

A

-stralingsenergie
-kinetische energie
-thermische energie
-elektrische energie
-chemische energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is een energieomzetting

A

bij eeen energieomzetting wordt de ene energievorm omgezet in 1 of meer energievormen
potentielene energie is de energie die opgeslagen is in een systeem of voorwerp met mogelijkheid om omgezet te worden naar een andere energievorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verbrandingen

A

bij verbrandingen vindt er een chemische reactie plaats tussen een brandstof en een zuurstofgas.Daardoor ontstaat er een energieomzeeting .Bij volledige verbrandingen is er voldoende zuurstofgas om de brandstof om te zetten .Er is hier geen roetvormingen. bij onvolledige verbrandingen is er te weinige zuurstofgas om de brandstof om te zetten er is hier wel roetvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

heel wat machines zetten een bepaalde energievorm om in kinetische energie

A

heel wat machines zetten een bepaalde energievorm om in kinetische energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een fysische verschijnsel

A

Als je temperature van stof wijzigt, veranderen de moleculen van die stof niet van samenstelling.dat nome je en fysische verschijnsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is droogijs

A

Co 2 in vaste toestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een stelsel

A

Organen die samenwerken aan dezelfde taak in het lichaam,vormen samen even stelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is een fysisch verschijsel

A

als je de temperatuur van een stof wijzigt veranderen de moleculen van die stof niet van samenstelling.dar noem je een fysisch verschijnsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is droogijs

A

Co2 in vaste toestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

war word droog ijs als het smelt

A

het is een gas geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de kracht tussen de molecule (ijs)

A

groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de kracht tussen de moleculen (water)

A

klein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is de kracht tussen de moleculen (gas)

A

uiterst klein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

vaste volume (ijs)?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

vaste volume (water)?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

vaste volume (gas)?

21
Q

vaste vorm (ijs)?

22
Q

vaste vorm (water)?

23
Q

vaste vorm (gas) ?

24
Q

het is verstandig om in de zomer een fiets in de schaduw te zetten en niet in de zon, waarom?

A

in de zon zet het gas in de fietsband uit.

25
ijs naar water =
smelten
26
vloeibaar naar vast =
stollen
27
vloeibar naar gas =
verdampen
28
gas naar vloeibaar =
condenseren
29
vast naar gas
sublimeren
30
gas naaar vast
desublimeren
31
wat is een mengsel
een mengsel bastaat uit verschillende stoffen en bevat meerder soorten moleculen
32
wat is een zuivere stof
een zuivere stof bestaat maar uit een enkel soort stof en bevat slechts een soort moleculen
33
wat is een molecule
een molecule is samengesteld atomen die met elkaar verbonden zijn
34
wat is een stofomzetting
tijdens een stofomzetting wijzigt de stru
35
geef vijf v.b. van dagelijkse energie dat wij nodig hebben
-gsm opladen -lamp laten branden -de oven verwaremen -de klolk laten draaien -chromebook opladen
36
wat is energie
-enrgie is een grootheid die uitdrukt hoe groot de mogelijkheid is om arbeid te vericheten
37
welke verschil is er tussen poteniele en kinetische energie?
kinetische energie komt altijd voort vanuit potentiele energie
38
wat is een stelsel
organan die samenwerken aan dezelfde taak in het lichaam ,vormen samen een stelsel
39
noem me 2 organnen uit de ademhalingsstelsel
-luctpijp -longen -middenrif
40
noem me 2 oragenen uit de bloedsomloopstelsel
-hart -bloedvaten
41
noem me 4 organnen uit de spijsverteringsstelsel
kies uit: -slok darm -maag -twaalfvingerigedarm -dikk darm -galblaas -lever -alvleesklier -apendix -dunne darm -endeldarm
42
noem me 3 orgenne van de voortplantingsstelel
-eierstok -eileider -baarmoeder
43
noem me 3 organnen uit de uitscheidingsstelsel
-urineblaas -nieren -urineleiders
44
wat zijn de hoofdelen van een plant
hoofdelen van een plant zijn de organnen van een plant
45
wat is een macroscopische waarneming
een macroscopische waarneming gebeurt met het blote oog of met behulp van een loep
46
wat is een microdcopische waarneming
een microscopische waarneming heb je een microscoop nodig
47
wat zijn de achtereenvolgens als jee een preparaat maakt
1:neem een voorwerpglas vast en doe er een druppel vloeistofop 2:breng het voorwerp met een pincet in de druppel vloeistof 3:zet het dekglaasje schuin tegen de druppel vloeistof en laat het voorzichtig zakken op het werpglas 4:zuig de overtollige vloeistof met een filtreerpapier weg 5:als het preparaat uitdroogt,breng je met een pipet een druppeltje vloeistof tegen het dekglaasje
48
Tussen gelijksoortige molecule werken er krachten die de moleculen bij elkaar houden
Cohesief of cohesiekrachten
49
Een plantencel is aan de buitenzijde omgeven door een stevige …