Nederlands woordjes examen Flashcards
(95 cards)
huisstijl
afspraken over hoe een organisatie visueel naar buiten komt (logo, kleurgebruik, lettertype)
bladspiegel
de indeling van een pagina (marges, afbeeldingen, verhoudingen, letterrichting…)
in een keurslijf dwingen
strenge verplichtingen opleggen die iemand beperken
cursief
schuingedrukt, in italic
functioneel
met een duidelijke bedoeling, zinvol
berucht
bekend op een negatieve manier
de catfisher
iemand die zichzelf online een valse identiteit geeft en persoonlijke gegevens van mensen probeert te weten te komen
als een lopend vuurtje
heel snel bij een grote groep verspreid raken
befaamd
bekend, beroemd
het parket
Openbaar Ministerie; gerechtelijke instelling die misdrijven opspoort, vervolgt en erop toeziet dat straffen worden uitgevoerd
de memoires
boek waarin iemand zijn/haar herinneringen over (een bepaalde periode uit) zijn/haar leven beschrijft
tragisch
negatief, met de dood of veel problemen als gevolg
reduceren
terugbrengen tot, verminderen, verkleinen
mondig
opkomen voor je eigeen mening
recht voor z’n raap
direct, hard, zonder omkleding of omweg (uitdrukking)
de wijsheid in pacht hebben
ervan uitgaan dat jouw mening de waarheid is (uitdrukking)
achterbaks
onbetrouwbaar, achter de rug, geniepig
een gevoelige snaar raken
een gevoelig onderwerp, iets wat veel mensen raakt of aanbelangt (uitdrukking)
de facilitator
tussenpersoon, bemiddelaar
top down
van bovenaf opgelegd
gunnen
toestaan, willen dat iemand iet krijgt
de kwinkslag
grappige opmerking, humoristische uitspraak
intact
zonder scheuren, helemaal in orde
doodgemoedereerd
heel rustig, ijzig kalm