Néerlandais - Les mots de la semaine Flashcards
(96 cards)
1
Q
antwoorden
A
répondre
2
Q
willen
A
vouloir
3
Q
het ei
A
l’oeuf
4
Q
de eieren
A
les oeufs
5
Q
de nek
A
la nuque
6
Q
de maan
A
la lune
7
Q
met
A
avec
8
Q
zonder
A
sans
9
Q
de groente
A
le légume
10
Q
de sinaasappel
A
l’orange
11
Q
de appel
A
la pomme
12
Q
de melk
A
le lait
13
Q
nieuw
A
nouveau
14
Q
oud
A
vieux / ancien
15
Q
drinken
A
boire
16
Q
de kaas
A
le fromage
17
Q
de tijd
A
le temps qui passe
18
Q
het weer
A
le temps (qu’il fait / la météo)
19
Q
gelukkig
A
heureux
20
Q
invullen
A
compléter
21
Q
juist
A
exact, précis, correct
22
Q
vandaag
A
aujourd’hui
23
Q
morgen
A
demain
24
Q
overmorgen
A
après-demain
25
de maand
le mois
26
de maanden van het jaar
les mois de l'année
27
het jaar
l'année
28
herhalen
répéter
29
lezen
lire
30
verbeteren
corriger / améliorer
31
onderlijnen
souligner
32
samen
ensemble
33
de schoolagenda
le journal de classe
34
het boek
le livre
35
luider
plus fort
36
de zakdoek
le mouchoir
37
het raam
la fenêtre
38
opendoen
ouvrir
39
dichtdoen
fermer
40
betekenen
signifier
41
begrijpen
comprendre
42
de leerling
l'élève
43
de verbetering
la correction / l'amélioration
44
het cijfer
le chiffre
45
de cijfers
les chiffres
46
zich voorstellen
se présenter
47
ik stel me voor
je me présente
48
trouver
vinden
49
répondre
antwoorden
50
vouloir
willen
51
l'oeuf
het ei
52
les oeufs
de eieren
53
la nuque
de nek
54
la lune
de maan
55
avec
met
56
sans
zonder
57
le légume
de groente
58
l'orange
de sinaasappel
59
la pomme
de appel
60
le lait
de melk
61
nouveau
nieuw
62
vieux / ancien
oud
63
boire
drinken
64
le fromage
de kaas
65
le temps (qui passe)
de tijd
66
le temps (qu'il fait dehors)
het weer
67
heureux
gelukkig
68
compléter
invullen
69
exact / précis / correct
juist
70
aujourd'hui
vandaag
71
demain
morgen
72
de maand
le mois
73
de maanden van het jaar
les mois de l'année
74
l'année
het jaar
75
répéter
herhalen
76
lire
lezen
77
corriger / améliorer
verbeteren
78
souligner
onderlijnen
79
ensemble
samen
80
le journal de classe
de schoolagenda
81
le livre
het boek
82
plus fort
luider
83
le mouchoir
de zakdoek
84
la fenêtre
**het** raam
85
ouvrir
opendoen
86
fermer
dichtdoen
87
signifier
betekenen
88
comprendre
begrijpen
89
l'élève
de leerling
90
la correction / l'amélioration
de verbetering (// verbe "verbeteren")
91
het cijfer
le chiffre
92
de cijfers
les chiffres
93
se présenter
zich voorstellen
94
je me présente
ik stel me voor
95
ik wil ...
je veux
96
je veux ...
ik wil ...
