neurofysiologie Flashcards

actiepotentiaal, synapsen en Ontwikkeling van het zenuwstelsel (43 cards)

1
Q

Wat is actiepotentiaal

A

Het proces waar neuronen elektrische impulsen transporteren en verspreiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn neurotransmitters

A

Chemische boodschappers ter hoogte van synapsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is potentiaal

A

Een verschil in de lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is membraanpotentiaal?

A

Het verschil tussen ladingen aan de binnen- en buitenkant van het plasmamembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke ionen zijn negatief en waar bevinden ze zich ten opzichte van de cel?

A

Kalium, zit aan de binnenkant van de cel. De cel is in rust negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke ionen zijn positief en waar bevinden ze zich ten opzichte van de cel?

A

Natrium, zit aan de buitenkant van de vel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het rustpotentiaal van een cel?

A

-70 mV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe is de situatie rond de cel in rust?

A

Hoge concentratie kalium in de cel, hoge concentratie natrium buiten de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe verplaatsen natrium- en kaliumionen zich?

A

Bepaalde kanaaltjes gaan specifiek open bij bepaalde prikkels (bijv. mechanische rek) zodat ze zich kunnen verplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat moet er gebeuren voordat er een actiepotentiaal gebeurt?

A

De verplaatsing van ionen verandert de membraanpotentiaal, als de drempelwaarde (threshold) wordt bereikt ontstaat een actiepotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uit welke drie fases bestaat actiepotentiaal?

A
  1. Depolarisatie
  2. Repolarisatie
  3. Hyperpolarisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is depolarisatie?

A

membraampotentiaal stijgt van -70 mV tot +30 mV. Dit komt door de opening van natriumkanaaltjes en de instroom van natriumionen in de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is repolarisatie?

A

membraampotentiaal daalt van +30 mV naar -70 mV. Dit komt door de sluiting van de natriumkanaaltjes en het openen van de
kaliumkanaaltjes, kaliumionen stromen uit de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is hyperpolarisatie?

A

membraampotentiaal daalt tot -90 mV en stijgt daarna weer
tot -70 mV. Dit komt doordat de kaliumkanaaltjes langer open
blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een refractaire periode?

A

De minimumtijd tussen twee actiepotentialen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is saltotoire geleiding?

A

Actiepotentiaal dat van knoop van ranvier tot knoop van ranvier springt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een synaps?

A

De koppeling tussen neuronen (met elkaar of met andere cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe stopt de prikkeloverdracht?

A

Nadat het actiepotentiaal onsttaat, worden de neurotransmitters weer opgenomen of afgebroken

19
Q

Welke soorten neurotransmitters zijn er?

A
  1. Aminozuren
  2. Monoamines
  3. Acetylcholine
  4. Onconventionele neurotransmitters
  5. Neuropeptiden
20
Q

Wat zijn aminozuren?

A

Bouwstenen van eiwitten.

21
Q

Wat zijn de meest belangrijke aminozuren?

A
  1. Glutamaat (exciterend, leerprocessen)
  2. GABA (inhiberend, aandacht en focus)
22
Q

Wat als je een te lage concentratie GABA hebt?

A

kan voor angststoornissen zorgen

23
Q

Wat zijn monoamines

A

Afgeleid uit aminozuren, nodig voor de regulatie van emoties, alertheid en delen van het geheugen.

24
Q

In welke twee subgroepen kan je monoamines indelen?

A
  1. Catecholamines (dopamine, adrenaline, noradrenaline)
  2. Indolamines (serotonine en melatonine)
25
Wat is acetylcholine?
exciterend en inhiberend
26
Wat zijn onconventionele neurotransmitters?
bestaan uit oplosbare gassen en endocannabinoiden
27
Wat zijn neuropeptiden?
Lange ketens van aminozuren. Helpen bij leer- en geheugenprocessen en het op- nemen, opslaan en terugroepen van informatie en aanpassing mogelijk te maken.
28
In welke vier stappen gebeurt de ontwikkeling van het zenuwstelsel?
1. Vorming van de neuraalbuis en hersenblaasjes 2. Neurale proliferatie 3. Neurale migratie 4. Netwerkvorming en optimalisering (pruning)
29
Wat zijn kritieke/sensitieve periodes tijden de neurale ontwikkeling?
Periodes waar het zenuwstelsel sterk ontwikkelt en extra kwetsbaar is voor negatieve invloeden (stress, toxische stoffen, etc). Komt zowel pre- als postnataal voor.
30
Wanneer en waar begint de vorming van de neurale buis?
In de 5de week van ontwikkeling is het een embryo een platte schijf met drie lagen. De ectoderm is de bovenste, waaruit het zenuwstelsel en de huid zal ontstaan.
31
Waar in het ectoderm gaat het zenuwstelsel uit onstaan?
De neurale plaat. De randen gaan plooien zodat er neurale groeven onstaan.
32
Wat is neuralatie
De neurale randen versmelten met elkaar en zo onstaat de neurale buis
33
Welke drie primitieve hersenblaasjes zijn er in de eerste fase?
Prosencephalon Mesencephalon Rhombencephalon
34
Welke 5 hersenblaasjes onstaan er in de tweede fase?
1. telencephalon 2. Diëncephalon 3. Mesencephalon 4. Metencephalon 5. Myelencephalon
35
Wat is neurale proliferatie?
Fase van hersenontwikkeling waar nieuwe neuronen en gliacellen worden aangemaakt uit stamcellen
36
Wat is neurale migratie?
Volgende fase hersenontwikkeling, immature neuronen (zonder dendrieten) gaan naar specifieke locaties en ontwikkeling daar
37
Welke cellen reguleren neurale migratie?
Radiale gliacellen, de migratie gebeurt vanuit diepe zones naar meer oppervlakkige zones
38
Wat is "rijping van neuronen"?
Is het proces van myelinesatie. Loopt door tot de pubertijd.
39
Wat is arborisatie?
Na de migratie, het uitgroeien en vertakken van de dendrieten van de neuronen
40
Wat is synaptogenese?
Neuronen vormen zeer grote hoeveelheden van synapsen met elkaar. Creëren zo uitgebreide en complexe netwerken
41
Wat is pruning?
Het snoeien van synaps netwerken die onnodig zijn, terwijl veel gebruikte netwerken worden versterkt
42
Wat is apoptosis?
Het afsterven van neuronen na migratie door gecontroleerde celdood
43
Wat is neuroplasticiteit?
de aanpassingscapaciteit van de hersenen en het verwijst naar veranderingen in de structuur, functie en verbindingen tussen neuronen