Niet gekend voor open vragen Flashcards
(148 cards)
1
Q
handig
A
pratique, utile
2
Q
bereikbaar
A
disponible, accessible
3
Q
ergens
A
quelque part
4
Q
afhankelijk
A
dépendant
5
Q
verslaafd
A
dépendant, drogué
6
Q
gerust zijn
A
être tranquille
7
Q
het buitenland
A
l’étranger
8
Q
ervoor zorgen dat
A
faire en sorte que
9
Q
zich vervelen
A
s’ennuyer
10
Q
verveeld zijn
A
être ennuyé
11
Q
corona crisis
A
la crise Covid
12
Q
erkennen
A
reconnaître, admettre
13
Q
toegeven
A
admettre
14
Q
voorzichtig
A
prudent
15
Q
daarentegen
A
par contre
16
Q
boos
A
en colère, fâché
17
Q
gepast
A
approprié
18
Q
zeker
A
certainement, sûrement
19
Q
zakelijk
A
professionel
20
Q
bedoelen
A
vouloir dire
21
Q
onderling
A
entre eux, mutuellement
22
Q
leiden tot
A
entraîner, conduire à
23
Q
jaloezie
A
jalousie
24
Q
ontstaan
A
créer, émerger
25
vermijden
écarter, éviter
26
verbieden
interdire, empêcher
27
werknemer
employée
28
de spits
l'heure de pointe
29
veilig
sans risque, sûr
30
aanbieden
fournir, offrir
31
aanwezigheid
présence
32
investeren
investir, consacrer
33
nog steeds
toujours (il y a tourjours, ...)
34
draaglijk
supportable
35
voorstellen, betekenen
représenter
36
immers, inderdaad, namelijk
en effet
37
echter, toch, desondanks
toutefois
38
de werkloosheid
le chômage
39
echter, daarentegen, desondanks
cependant
40
veroorzaken
causer
41
milieuramp
désastre écologique
42
klimaatverandering
le changement climatique
43
oplossen
régler
44
klimaatvluchteling
réfugié climatique
45
de plicht
le devoir, la obligation
46
"zijn steentje bijdragen"
apporter sa contribution
47
de last
le fardeau
48
verdelen
répartir
49
invullen
remplir
50
bijdragen
contribuer
51
zijn deel doen
faire sa part
52
inwoner
habitant
53
verwachten
attendre, espérer
54
hetzelfde geldt voor
c'est la même pour, il va en même pour
55
zich uitdrukken
s'exprimer
56
de uitdaging
le défi
57
nieuwkomer
nouveau venu/nouvelle venue
58
wat betreft
ce qui concerne
59
schooluren
les heures scolaires, les heures d'école
60
het initiatief
l'initiative
61
welverdiend
bien mérité
62
een vrije dag
une journée de congé
63
optreden
se produire
64
tientallen
dizaines
65
de modder
la boue
66
tijdens
au cours de
67
klagen
se plaindre
68
het lawaai
le bruit
69
dronken
ivre
70
toegangsticket
billet d'entrée
71
ontevreden
mécontent
72
drankbonnetje
ticket de boissons
73
het eten
la nourriture
74
een pakje friet
un paquet de frites
75
een pintje bier
une pinte de bière
76
in de file staan
attendre dans les embouteillages
77
de drukte
les foules
78
eigenlijk
en fait
79
in plaats van
au lieu de
80
het is niet zo dat
ce n'est pas que
81
in een massa
dans la foule
82
elkaar begrijpen
se comprendre
83
elk
chacun
84
lui zijn
être paresseux
85
de aflevering
l'épisode
86
rustgevend
apaisant
87
spannend
excitant
88
de beelden
les images
89
waarbij
dont
90
aandachtig
attentif
91
de reclame
la publicité/ le pub
92
ermee kunnen leven
pouvoir vivre avec ça
93
uitstaan
supporter, sentir
94
verdragen
tolérer, endurer
95
fascinerend
passionnante
96
het onderwerp
la matière
97
hoewel
bien que
98
advies, raad, tip
le conseil
99
vorm, conditie
la forme
100
veel
nombreux
101
dikwijls
fréquemment, souvent
102
op tijd
à temps, à l'heure
103
studie plan
plan d'étude
104
verwerken
traiter, gérer, transformer
105
opzoeken (over)
rechercher (sur)
106
reisgids
le guide de voyage
107
op het terras zitten
être assis sur la terrasse
s'asseoir sur la terrasse
108
aan mijn bureau zitten
être assis à mon bureau
109
de behoefte voelen
sentir le besoin
110
nodig
nécessaire
111
inhalen, goedmaken, rechtzetten
rattraper
112
de efficiëntie, doeltreffendheid
l'efficacité
113
inlichten, melden
avertir
114
momentum, impuls
élan
115
zetten (een stap zetten), nemen
franchir
116
de hoogte
l'hauteur
117
leiden, slagen, opleveren
abourtir
118
wegwerpmaatschappij
la société de gaspillage
119
tweedehands producten
les produits de deuxième main
120
tafel
tableau
121
de koper
l'acheteur
122
zelfs
même
123
daarna
ensuite
124
de stap
le pas
125
defect
défectueux
126
ten eerste
premièrement
127
tenzij
sauf si, tant que
128
meegaan
durer, accompagner, venir, suivre
129
dateren
dater
130
nadeel
désavantage, inconvénient
131
loopschoenen
chaussures de course
132
afleggen
parcourir
133
aandacht besteden
faire attention
134
opleggen
imposer
135
verplichten
obliger
136
de maatregel
la mesure
137
De zorg, de bezorgdheid
la souci
138
ervaren, ondervinden, aanvoelen
ressentir
139
het gedrag, de houding
le comportement
140
meestal, doorgaans, veelal
le plus souvent
141
belang hechten aan
accorder d'importance
142
toekennen, besteden, schenken, hechten
accorder
143
overeenkomen, eens worden
s'accorder
144
op professioneel vlak
sur le plan professionnel
145
een job
un boulot, un travail, un métier
146
slagen, succes hebben
réussir, avoir du succès
147
alleen maar
simplement
148
onlangs
récemment
