NL -> FR 10/05 Flashcards
(149 cards)
1
Q
Tot op heden
A
Jusqu’à présent
2
Q
Dès à présent
A
Vanaf nu
3
Q
Tegenwoordig / heden ten dage
A
À ce jour
4
Q
Momenteel
A
À l’heure actuelle / actuellement
5
Q
Tot op het moment dat
A
Jusqu’au moment ou
6
Q
Meermaals
A
À plusieurs réprises
7
Q
Op een gegeven moment
A
À un moment donné
8
Q
In het begin van de jaren
A
Au début des années
9
Q
De laatste jaren
A
Au cours des dernières années
10
Q
Sinds
A
Depuis
11
Q
Totdat
A
Jusqu’à ce que
12
Q
In de toekomst
A
À l’avenir / dans le futur
13
Q
Recent
A
Récemment
14
Q
Tijdens
A
Pendant / lors de
15
Q
Wanneer / als (gelijktijdigheid)
A
Lorsque
16
Q
Enerzijds … anderzijds
A
D’un coté … de l’autre coté /
D’une part … d’autre part
17
Q
Vervolgens, verder, uiteindelijk
A
Puis, ensuite, finalement
18
Q
Daarom / bijgevolg
A
Par conséquent
19
Q
Dus
A
Donc
20
Q
Gegeven dat
A
Étant donné que
21
Q
Rekening houdend met
A
En tenant compte de
22
Q
Ten gevolge van / na
A
À la suite de
23
Q
Bovendien
A
En outre / de plus
24
Q
het is duidelijk (geworden) dat
A
il est (devenu) claire que
25
het is te zeggen dat
c'est-à-dire que
26
men kan vaststellen dat
on peut constater que
27
op basis van
être basé sur
28
in de meeste gevallen
dans le plupart des cas
29
voor een uitdaging staan
faire face à un défi
30
men moet in de gaten houden
il faut tenir à l'oeil
31
in de praktijk
dans la pratique
32
ten slotte
en fin de compte
33
beetje bij beetje
peu à peu
34
voor zover mogelijk
dans la mesure du possible
35
waaronder
dont
36
immers / inderdaad
en effet
37
teneinde / zodat
afin de
38
dus
donc/ainsi
39
buiten
hors de
40
ten opzichte van
vis-à-vis de
41
in totaal
au total
42
in absolute zin
dans l'absolu
43
naar aanleiding van
à propos de
44
behalve
sauf
45
bovendien
en plus
46
op deze wijze
de cette façon
47
echter
cependant
48
dankzij
grâce à
49
daardoor / daarom
à cause de ça
50
steeds meer
de plus en plus
51
plaatsvinden
se dérouler
52
in het teken van
sous le signe
53
starten
démarrer/commencer
54
ook / tegelijkertijd / bovendien
également
55
het onderhoud
l'entretien
56
daarnaast / trouwens
d'ailleurs
57
overeenkomen / geschikt zijn
convenir
58
beschikken over / bezitten
posséder / disposer
59
gemiddeld
en moyenne
60
in de stad
en ville
61
voorzien
fournir / prévoir
62
zo'n
d'une telle
63
tot nu toe
jusqu'à ce moment
64
slechts
seulement
65
de eigenaar
le propriétaire
66
subsidie
subvention
67
zo
si
68
tegenkomen / ontmoeten
rencontrer
69
dus
ainsi/donc
70
nauw verbonden met
étroitement lié à
71
dicht bij huis
près de chez eux/nous/vous/elle/lui/...
72
bedrijf
entreprise
73
personeel
personnel
74
sommige
quelques
75
protesteren
protester
76
voordeel
aventage
77
toch
pourtant
78
volwassen worden
grandir/devenir adulte/mûrir
79
volgens
selon
80
woning
logement
81
omdat
car
82
niet hoeven/niet moeten
n'avoir pas à
83
dak
toit
84
voldoende
suffisamment
85
huishoudtoestellen
appareils ménagers
86
bureauruimte
espace de bureau
87
telewerken
télétravailler
88
wiel
roue
89
verplaatsbaar
mobile
90
naar buiten kijken
regarder dehors
91
de hele wereld
le monde entier
92
zinvol zijn/logisch zijn
avoir du sense
93
zich nuttig maken
se rendre utile
94
voortdurend
sans cesse
95
toewijden/besteden
consacrer
96
inderdaad
en effet
97
begunstigen
favoriser
98
opbouwen
forger
99
natuurlijk
naturellement/évidament
100
bereid zijn
être prèt
101
inzet
engagement
102
egoïstisch
égoïste
103
vroeger
avant
104
minder dan
moins que
105
tenminste
au moins
106
deelnemen
participer
107
werklozen
les chômeurs
108
de gemeenschap
la communauté
109
dan
alors
110
bereikt/getroffen
atteint
111
verraden
trahir
112
gewoonweg
simplement
113
verkiezen
élire
114
betekenis
signification
115
beweren
prétendre
116
rekening houden
tenir compte
117
tekens
signes
118
bedrijfswagen
voiture de société
119
aanbieden/voorstellen
proposer
120
tels que
zoals
121
een afspraak maken
se donner rendez-vous
122
verser
schenken
123
een vergoeding
une indemnité
124
daarom
voilà pourquoi
125
bedrijf/maatschappij
société
126
verwijderen
écarter
127
milieuvriendelijk
respectueux de l'environnement
128
minderen
diminuer
129
vooral
surtout/en particulier/particulièrement/notamment
130
het is mooi weer
il fait beau
131
douchen
prendre une douche
132
onveilig
pas sûr/dangereux/peu sûr
133
in slechte staat
en mauvais état
134
fietspad
piste cyclable
135
de staking
la grève
136
vuilnisman
éboueur
137
de ophaling
la collecte
138
een stakingsactie
un mouvement de grève
139
onderbreken/verstoren
perturber
140
het dierenpark
le parc animalier
141
de investering
l'investissement
142
aanhouden/ondervragen
interpeller
143
proberen/wagen
tenter
144
weglopen
s'enfuir
145
de vrijspraak
l'acquittement
146
overwegen/beschouwen
envisager
147
zich terugtrekken
se retirer
148
onderhouden/behouden
maintenir
149
eisen/verlangen
exiger
