Niveau 8 - Schriftelijk Flashcards
(108 cards)
1
Q
kersvers
A
brand new (adj)
2
Q
gedachte
A
thought
de + vr. + (en)
3
Q
ziel
A
soul
de + m/v + en
4
Q
zwanger
A
pregnant
adj.
zwangerschap n.
5
Q
verlof
A
leave (absence from work)
het
6
Q
andersom
A
vice versa
adv.
7
Q
aanbellen
A
to ring the bell of the door
spv. (regl.)
8
Q
stil
A
quiet
adj
9
Q
op schoot
A
on (sb’s) lap
adv
10
Q
waterachtige ogen
A
watery eyes
11
Q
toegeven
A
to admit
gaf toe
toegegeven
12
Q
gezellig
A
cozy
adj
13
Q
heerlijk
A
lovely adj
adv + eten
14
Q
onderbreken
A
to interrupt
onderbrak
onderbroken
15
Q
uiteraard
A
of course
adv
16
Q
verdelen
A
in delen scheiden
regl.
17
Q
lijf
A
lichaam
het.
18
Q
durven
A
to dare
19
Q
gaandeweg
A
gradually
adv
20
Q
omarmen
A
to embrace
regl.
21
Q
tegenwoordig
A
nowadays
adv
22
Q
veeleer
A
rather
adv
23
Q
allerlei
A
van alerhande soort
adj
24
Q
doodgewoon
A
zeer gewoon
adj
25
doorgaans
usually
adv
26
bemerken
to notice
27
rommelmarkt
garage sale
de + m/v
28
herinnering
memory
de + v
29
zuchten
to sigh
regl.
30
pyjama
pajamas
de + m
31
(het) vriest (vriezen)
(the weather) is freezing!
32
(je) hoofd leegmaken
to free your mind!
33
lijken (op)
to look like (iemand)
regl. of onr.?
34
huismus
iemand die altijd thuis is
de + m/v
35
(je) mond houden
to shut up!
36
piekeren
ingespannen denken
regl.
37
avondmens
iemand die 's avonds het best kan doen
38
tweelingzus
tweelingbroer
twinsister / brother
de:
tweelingbroers
tweelingzusen
39
schoondochter
schoonzoon
daughter / son in law
40
tegenkomen
to come a cross
ontmoeten
sp.v: kwam tegen, tegengekomen
41
speelgoed
toy
het + eren
42
nadeel
DISadvantage
het
43
slapengaan
going to sleep
het
44
voorkomen
1. zorgen dat iets niet gebeurt --> NIET sp.v: te voorKomen
2. gebeuren ---> Sp. V: Voor te komen
45
een gebrek aan (iets)
lack of sth
46
beeld
image
het
47
vrijmaken
to free up
sp.v: maakte vrij, vrijgemaakt
48
contacteren (iemand)
to contact
regl: contacteerde, gecontacteerd
49
debat
debate
het
50
omgaan met (iemand/iets)
to hang out
sp.v: ging om, omgegaan
51
aanpak
approach
de + en
52
(ergens) wel bij varen
beter worden door iets
53
discours
onderwerp van de discussie in bepaalde periode met bepaalde mensen
het
54
koppig
stubborn
adj
55
hardnekkig
stubborn
adj
56
allochtoon
immigrant
de + en
57
(ergens) achter komen
iets ontdekken
58
(een taal bv.) oppikken
leren
sp.v: pikte op, opgepikt
59
uitsluitend
exclusief
adj
60
beledigen
kwetsen
to insult
onrgl: beledigde, beledigd
61
gebrekkig
faulty
adj.
62
wieg
slaapplaats voor zeer lkleine kinderen
de
63
aandacht besteden
to pay attention
onrgl: bestedde, besteed
64
opsommen
to summarize
sp.v. somde op, opgesomd
65
tegenslag
misfortune
de
66
onderdrukken
to suppress
regl.
onderdrukte, onderdrukt
67
aandoening
ziekte conditie
de
68
hypocriet
iemand die anders doet van wat hij zegt
adj.
de hypocrisie
69
erfelijk
adj:
eigenschappen van ouders hebben
de erfelijkheid
70
ontkennen
niet erkennen (to deny)
onrgl.
ontkende, ontkend
71
bestand zijn tegen iets
to withstand sth
72
lijden aan iets
to suffer from sth
73
bezorgd
concerned, worried
adj
74
blits
flashy
adj
75
beknopt
concise
adj
76
schijnbaar
apparently
adv.
77
boodschap
mesage
de
78
derde
buitenstander (in verzekering)
de
79
bijstand
financiele understeuning
de
80
vergoeden
terugbetalen
to reimburse
onrgl.
revgoedde, vergoed
81
een verzekering afsluiten
to sign an insurance contract
82
verzekerde
verzekeraar
insured
insurer
de, de
83
bijstellen
aanpassen
sp.v:
stelde bij, bijgesteld
84
iets afkeuren
iets hebben tegen
sp.v:
keurde af, afgekeurd
85
kampen
worstelen met iets.
regl.
kampte, gekampt
86
uitkijken naar
op zoek zijn (look forward to)
sp.v:
keek uit, uitgekeken
87
uitstellen
to delay
sp.v:
stelde uit, uitgesteld
88
aanpakken
onder handen nemen
sp.v:
pakte aan, aangepakt
89
lassen een pauze in
to take a break
sp.v:
laste in, ingelast
90
barsten in huilen uit
to burst into tears
sp.v:
barstte uit, uitgebarsten
91
zich neerleggen bij iets
aanvaarden
sp.v:
legde neer, neergelegd
92
verstrooid
distracted
adj.
93
wazig
blurred
adj.
94
wieg
crib
de
95
beledigen
to offend
onrgl.
beledigde
beledigd
96
hardnekkig
koppig (stubborn)
adj
97
toeteren
to honk
regl:
toeterde, getoeterd
98
opduiken
to emerge
sp.v:
dook op, opgedoken
99
afleiden
verstrooien (to distract)
sp.v:
leidde af, afgeleid
100
tegenslag
setback
de + en
101
zich opstapelen
to pile up
sp.v:
stapelde zich op,
zich opgestapeld
102
aansprakelijkheid
verantwoordelijkheid
de
103
dekking bieden (verzekering)
to cover = dekken
onrgl: bood, geboden
regl: dekte, gedekt
104
(een verzekering) afsluiten
sign, take out, ...
onrgl: sloot af, afgesloten
105
beschadigd raken
to get damaged
regl:
raakte, geraakt
106
kruispunt
intersection
het
107
IDD
inderdaad
108
regelen
to arrange
regelde, h. geregeld