Noun Flashcards
(25 cards)
1
Q
An allegation (against)
A
Een beschuldiging (tegen)
2
Q
Custody
A
Voorlopige hechtenis, voorarrest
3
Q
A curfew
A
Een avondklok
4
Q
A bond
A
Een borg
5
Q
A verdict
A
Een vonnis
6
Q
An affender
A
Een overtreder
7
Q
A misdemeanour
A
Een misdrijf
8
Q
An account
A
Rekenschap
9
Q
An accusation
A
Een beschuldiging
10
Q
An appeal
A
Een beroep
11
Q
An arrest
A
Een arrestatie
12
Q
Bail
A
Borgsom
13
Q
A release
A
Een vrijlating
14
Q
A sentence
A
Een veroordeling,vonnis,uitspraak
15
Q
A charge,charges
A
Een beschuldiging (een tenlastelegging)
16
Q
A claim
A
Een bewering
17
Q
A conviction
A
Een veroordeling,vonnis
18
Q
A convict
A
Een veroordeelde
19
Q
Denial
A
Ontkenning
20
Q
Detention
A
Aanhouding, hechtenis
21
Q
A detainee
A
Een gedetineerde
22
Q
An investigation
A
Een onderzoek
23
Q
A restraint
A
Een beperking
24
Q
A sentence
A
Een veroordeling,vonnis
25
A trial
Een rechtszaak,proces