Paragraf 6 Flashcards
(25 cards)
1
Q
bezeten
A
possessed
2
Q
boeien
A
fascinate
3
Q
braken
A
to vomit
4
Q
duiveluitdrijving
A
exorcism
5
Q
dinsdag jongstleden
A
Tuesday last
6
Q
goed bevriend zijn met
A
to be close with
7
Q
kruis
A
crucifix
8
Q
niet erkend
A
unacknowledged
9
Q
omschrijven
A
define
10
Q
omvallen
A
turn over
11
Q
opgenomen worden
A
was committed
12
Q
opnemen
A
to record
13
Q
plaat
A
board
14
Q
slikken
A
swallow
15
Q
smerige taal
A
obscenities
16
Q
spugen
A
to spit
17
Q
uitspraak
A
statement
18
Q
voormalig
A
former
19
Q
vreemd en moeilijk uit te leggen
A
uncanny
20
Q
derive from
A
voortkomen uit
21
Q
dysfunction
A
storing
22
Q
to encounter
A
ervaren
23
Q
heightened
A
verhoogd
24
Q
terrestrial
A
aards
25
to tuck
wegstoppen
