PART ONE Flashcards
(50 cards)
’s avonds doe ik mijn ring af. ik leg mijn ring altijd
In de kast (in the closet)
In the evening I take off my ring. I always put my ring on…
Aaliyah pakt eerst een kopje koffie. Daarna gaat ze…
Naar school (to the school) Aaliyah grabs a cup of coffee first. Then she goes...
Aaron gaat donderdag op reis. Hij vindt dat…
Leuk (nice)
Aaron is going on a trip on Thursday. He thinks that…
Aaron is dokter. Hij werkt…
Veel (a lot)
Aaron is a doctor. He works…
Aaron is schilder. Hij schildert meestal…
Natuur (Nature)
Aaron is a painter. He usually paints…
Abdul stuurt zijn familie elke week een e-mail.
Hij schrijft dan over…
school (school)
Abdul sends his family an email every week.
He then writes about…
Abel is op school. Hij heeft…
Een boek (a book) Abel is at school. He has...
Achmed is klaar met school. Hij gaat…
examen doen ( do exams) Ahmed has finished school. He goes...
Adam is aan het koken. Hij maakt…
rijst (rice)
Adam is cooking. He makes…
Ahmed brengt zijn zoon naar het vliegveld. Zijn zoon gaat…
Naar Nederland (to the netherlands) Ahmed takes his son to the airport. His son goes...
Aiden is bij de bakker. Hij wil…
Brood (bread)
Aiden is at the bakery. He wants…
Alec gaat naar school. Hij wil graag…
studeren (to study)
Alec goes to school. He would like to…
Alex gaat altijd met de trein. Ik ga graag met…
de fiets (the bike) Alex always goes by train. I like to go with...
Alex is ziek. Hij heeft pijn aan…
Tanden (teeth)
Alex is sick. He is in pain…
Alex wil nieuwe schoenen. Hij gaat naar…
De markt (the market) Alex wants new shoes. He goes to...
Ali kan niet goed lopen. Hij heeft pijn aan zijn…
Voet (foot)
Ali can’t walk well. He has pain in his…
Ali werkt in een fabriek. Hij wil…
Naar huis (to go home) Ali works in a factory. He wants...
Alice werkt in een ziekenhuis. Zij is daar…
Dokter (doctor)
Alice works in a hospital. She’s there…
Amel sport graag. Sporten is…
Leuk (nice)
Amel likes sports. Sports are…
Ana is niet blij met haar huis. Ze vindt haar huis…
Klein (small)
Ana is not happy with her house. She finds her home…
Ananda is aan het koken. Ze maakt…
Rijst (rice)
Ananda is cooking. She makes…
Andres werkt op het land. Het werk is…
leuk (nice)
Andres works on the land. The work is…
Anisa maakt huiswerk op de computer. Ze doet dat…
elke dag (everyday) Anisa is doing homework on the computer. She does that...
Anna is bij de dokter. Ze krijgt…
paracetamol
Anna is at the doctor’s. She gets…
