Pg.204 voc Flashcards
(54 cards)
1
Q
une bouteille de
A
een fles
2
Q
une cuillère de
A
een lepel
3
Q
une dizaine de
A
een tiental
4
Q
une douzaine de
A
een twaalftal, een dozijn
5
Q
un gramme de
A
een gram
6
Q
un kilo de
A
een kilo
7
Q
un litre de
A
een liter
8
Q
un morceau de
A
een stuk
9
Q
un peu de
A
een beetje
10
Q
une pincée de
A
een snuifje
11
Q
une tablette de
A
een tablet
12
Q
une tasse de
A
een kopje
13
Q
une tranche de
A
een sneetje
14
Q
trop de
A
te veel
15
Q
un verre de
A
een glas
16
Q
l’assiette creuse (f)
A
het diepe bord
17
Q
l’assiette plate (f)
A
het platte bord
18
Q
le bol
A
het kommetje
19
Q
le couteau
A
het mes
20
Q
la cuillère
A
de lepel
21
Q
la fourchette
A
de vork
22
Q
la louche
A
de pollepel (soeplepel)
23
Q
la tasse
A
het kopje
24
Q
le verre
A
het glas
25
l'apéritif (m)
het aperitief
26
le dessert
het nagerecht
27
l'entrée (f)
het voorgerecht
28
le goûter
het vieruurtje
29
le plat (principal)
het (hoofd)gerecht
30
la boisson
de drank
31
le coca
de cola
32
l'eau pétillante (f)
het spuitwater, het bruiswater
33
l'eau plate (f)
het plat water
34
la limonade
de limonade
35
le vin
de wijn
36
ajouter
toevoegen
37
battre
kloppen
38
(faire) bouillir
koken op 100°
39
couper
(ver)snijden
40
(faire) cuire
koken, braden
41
cuisiner
koken, kokkerellen
42
débarrasser la table
de tafel afruimen
43
éplucher
schillen, pellen
44
(faire) fondre
smelten
45
goûter
proeven
46
(faire) griller
roosteren
47
mélanger
mengen
48
mettre au four
in de oven zetten
49
mettre la table
de tafel dekken
50
passer
doorgeven
51
préparer
klaarmaken, bereiden
52
servir
(be)dienen
53
tourner
roeren, draaien
54
verser
gieten