voc. pg. 247 Flashcards
(45 cards)
1
Q
la banlieue
A
de buitenwijken
2
Q
la campagne
A
het platteland
3
Q
la commune
A
de gemeente
4
Q
le pays
A
het land
5
Q
la région
A
de streek, de regio
6
Q
le loft
A
de loft
7
Q
le logement
A
de woonst, de slaapgelegenheid
8
Q
la maison de rangée
A
de rijwoning
9
Q
la micro-maison
A
de microwoning
10
Q
la Tiny
A
de microwoning, het tiny house
11
Q
la villa
A
de villa
12
Q
blanc, blache
A
wit
13
Q
bleu(e)
A
blauw
14
Q
brun(e)
A
bruin
15
Q
brun(e)
A
bruin
16
Q
gris(e)
A
grijs
17
Q
jaune
A
geel
18
Q
mauve
A
paars
19
Q
noir(e)
A
zwart
20
Q
orange
A
oranje
21
Q
rose
A
roos
22
Q
rouge
A
rood
23
Q
vert(e)
A
groen
24
Q
construire
A
bouwen
25
déménager
verhuizen
26
entretenir
onderhouden
27
nettoyer
poetsen
28
prendre une douche
zich douchen
29
ranger
opruimen
30
réparer
herstellen
31
se changer
zich omkleden
32
se déshabiller
zich uitkleden
33
se réveiller
wakker worden
34
vivre
wonen, leven
35
abordable
betaalbaar
36
agréable
aangenaam, gezellig
37
cher, chère
duur
38
clos(e)
afgesloten
39
confortable
comfortabel
40
écologique
ecologisch
41
équipé(e) (de)
voorzien (van), uitgerust (met)
42
étroit(e)
smal
43
magnifique
prachtig
44
pratique
praktisch
45
spacieux, spacieuse
ruim