phrases-clés chapitre 3 Flashcards
(40 cards)
gaan we dit weekend naar de stad?
on va en ville, ce weekend?
ja, ik wil een nieuwe spijkerbroek kopen.
oui, je voudrais acheter un nouveau jean.
hoe vind je deze blauwe spijkerbroek?
comment tu trouvesce jean bleu?
niet slecht. / leuk.
pas mal.
hoeveel kost het?
il coute combien?
slechts 45 euro.
45 euros seulement.
dat is niet duur.
ce n’est pas cher.
welke maat heb je?
tu fais quelle taille?
M.
du M.
wil je het kopen?
tu veux l’acheter?
ja, hij is mooi.
oui, il est beau.
nee, hij is te klein.
non, il est trop petit.
wat wil je kopen?
qu’est-ce que tu veux acheter?
ik zoek een cadeau voor lucas.
je cherche un cadeau pour lucas.
waar houd hij van?
qu’est-ce qu’il aime?
hij houd van sport en videogames.
il aime le sport et les jeux vidéos.
wat vind hij leuk om te dragen?
qu’est-ce que il aime porter?
hij draagt vaak gympen en een pet.
il porte souvent des baskets et une casquette.
gaan we naar mode&co?
on va à mode&co?
oké! laten we gaan.
d’accord! on y va.
on va en ville, ce weekend?
gaan we dit weekend naar de stad?
oui, je voudrais acheter un nouveau jean.
ja, ik wil een nieuwe spijkerbroek kopen.
comment tu trouvesce jean bleu?
hoe vind je deze blauwe spijkerbroek?
pas mal.
niet slecht. / leuk.