piste 1: vocabulaire p11-25 (ned-fra) Flashcards
(46 cards)
1
Q
het onthaal
A
l’accueil
2
Q
de artiest, kunstenaar
A
l’artiste
3
Q
de vrijwilliger, vrijwilligster
A
le/la bénévole
4
Q
het geluk
A
le bonheur
5
Q
de oorstop
A
le bouchon auditif
6
Q
de armband
A
le bracelet
7
Q
het concert
A
le concert
8
Q
de (kampeer)plaats
A
l’emplacement
9
Q
de plaats, de plek
A
l’endroit
10
Q
de internetruimte
A
l’espace Internet
11
Q
het festival
A
le festival
12
Q
de festivalganger
A
le festivalier
13
Q
het aantal
A
le nombre de
14
Q
de organisator
A
l’organisateur
15
Q
het programma
A
le programme
16
Q
de toiletten
A
les sanitaires
17
Q
het geluid
A
le son
18
Q
de show
A
le spectacle
19
Q
de (info)stand
A
le stand (d’info)
20
Q
het ticket
A
le ticket
21
Q
de modder
A
la boue
22
Q
de pet
A
la casquette
23
Q
de bagagekluis
A
la consigne
24
Q
de coulissen
A
les coulisses
25
de uitgave, de editie
l'édition
26
de pendelbus
la navette
27
de schaduw
l'ombre
28
de eetgelegenheid
la restauration
29
het podium
la scène
30
gratis
gratuit
31
beperkt
limité
32
verantwoordelijk (voor)
responsable (de)
33
herbruikbaar
réutilisable
34
uitdelen
distribuer
35
voorzien
prévoir
36
aanbevelen
recommander
37
sinds
depuis
38
vooral
surtout
39
op het programma
au programme
40
in voorverkoop
en prévente
41
in openlucht
en plein air
42
op het podium staan
être sur scène
43
voor de fun
pour le fun
44
niets beters dan
rien de tel que
45
hoe herken je feminin?
- tion
- sion
- te
- trice
46
hoe herken je masculin?
- ment
- age
- teur
