werkwoorden lijst fra - ned deel 2 Flashcards
(39 cards)
1
Q
finir
A
eindigen
2
Q
Accomplir
A
Vervullen, totstandbrengen
3
Q
Affaiblir
A
Verzwakken
4
Q
Agir
A
Handelen
5
Q
S’agir de
A
Gaan over
6
Q
Applaudir
A
Toejuichen, applaus geven
7
Q
Avertir
A
Verwittigen
8
Q
Bâtir
A
Bouwen
9
Q
Choisir (qqch)
A
Kiezen
10
Q
Définir
A
Bepalen, definiëren
11
Q
(s’) établir
A
(zich) vestigen, opmaken
12
Q
Grandir
A
Groeien
13
Q
Grossir
A
Verzwaren
14
Q
Investir
A
Investeren
15
Q
Maigrir
A
Vermageren
16
Q
Pâlir
A
Bleek worden
17
Q
Punir
A
Straffen
18
Q
Rajeunir
A
Verjongen
19
Q
Réfléchir
A
Nadenken
20
Q
Refroidir
A
Afkoelen
21
Q
Remplir
A
(in)vullen
22
Q
Réussir
A
Slagen, lukken
23
Q
Rôtir
A
Braden
24
Q
Rougir
A
Rood worden, blozen
25
Salir
Vuil maken
26
Vieillir
Verouderen
27
(re)partir
Vertrekken, (opnieuw vertrekken)
28
Dormir
Slapen
29
Mentir
Liegen
30
Se repentir (de)
Berouw hebben (over)
31
Servir
(be)dienen
32
(se) sentir
Ruiken, voelen (zich voelen)
33
Se servir (de)
Zich bedienen, (gebruik maken van)
34
(res)sortir
Buitengaan, uitgaan, (opnieuw naar buiten gaan)
35
ouvrir
openen
36
Couvrir
Dekken, bedekken
37
Découvrir
Ontdekken
38
Offrir
Geven, aanbieden, schenken
39
Souffrir
Lijden, afzien