plinius epistulae 4 Flashcards

(73 cards)

1
Q

interim

A

(bijwoord): intussen, ondertussen, inmiddels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

plures

A

plures, plura: meerdere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

latus

A

lata, latum: breed, uitgestrekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

flamma

A

flammae: (de) vlam, (het) vuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

incendium

A

incendii: (de) brand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

relucere

A

reluceo: oplichten, opflakkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

fulgor

A

fulgoris: (de) bliksem; (de) schittering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

claritas

A

claritatis: (de) helderheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

tenebrae

A

tenebrarum: (de) duisternis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

excitare

A

excito, excitavi, excitatum: aanmoedigen; opstaan; verhevigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

agrestis

A

agrestis (gesubst.): een boer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

trepidatio

A

trepidationis: (de) paniek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ignis

A

ignis (m): (het) vuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

relinquere

A

relinquo, reliqui, relctum: achterlaten, verlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

desertus

A

deserta, desertum: verlaten, achtergelaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

villa

A

villae: (een) huis, (een) hut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

solitudo

A

solitudinis: (de) eenzaamheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ardere

A

ardeo, arsi,-: branden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

remedium

A

remedii: (het) geneesmiddel, (de) bestrijding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

formido

A

formidinis: (de) angst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

dictitare

A

dictito, dictitavi, dictitatum: (dikwijls) zeggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

are

A

areae: (de) binnenplaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

diaeta

A

diaetae: (de) kamer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

adire

A

eo, adii, aditum: gaan naar; betreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
cinis
cineris: (de) as
26
pumex
pumicis (m): (de) puimsteen
27
opplere
oppleo, opplevi, oppletum: helemaal vullen
28
surgere
surgo, surrexi, surrectum: oprijzen, omhoog komen
29
cubiculum
cubiculi: (de) slaapkamer
30
mora
morae: (het) uitstel
31
exitus
exitus: (de) uitgang
32
negare
nego, negavi, negatum: ontkennen; ontzeggen
33
procedere
procedo, processi, processum: voortgaan; verder gaan
34
pervigilare
pervigilo: wakker blijven; waken
35
se reddere
+dat.: zich (toe)voegen bij
36
consultare
consulto, consultavi, consultatum: raadplegen, overleggen onder
37
intra
+acc.: onder
38
tectum
tecti: (het) dak
39
subsistere
subsist..: blijven
40
vagari
vagor, vagitus stum: ronddwalen
41
creber
crebra, crebrum: talrijk
42
vastus
vasta, vastum: stevig, hard
43
tremor
tremoris: (de) beving; (de) schok
44
nutare
nuto, nutavi, nutatum: knikken; wankelen
45
emovere
emoveo, emovi, emotum: bewegen weg van; losraken
46
sedes
sedis: (de) woonplaats; hier fundament
47
huc... illuc
(bijwoord): hierheen...daarheen...
48
divus
divi: (de) open hemel
49
rursus
(bijwoord): opnieuw
50
quamquam
(voegwoord): hoewel
51
exesus
exesa, exesum: poreus
52
collatio
collationis: (het) bijeenbrengen, (de) vergelijking
53
cervical
cervicalis (onz.): (het) hoofdkussen
54
caput
capitis (onz.): (het) hoofd
55
imponere
impono, imposui, impositum: plaatsen op
56
linteus
lintei: linnen doek
57
constringere
constringo, contrixi, constrixerunt: vastbinden
58
munimentum
munimenti: (de) bescherming
59
adversus
+acc.: tegen(over)
60
incidere
incido, incidi,-: op iets vallen
61
alibi
(bijwoord): elders, ergens anders
62
illic
(bijwoord): daar
63
nox
noctis: (de) nacht
64
densus
densa, densum: dichtopeengepakt, ondoordringbaar
65
fax
facis(v): (de) fakkel
66
varius
varia, varium: verschillende, verscheidene
67
solvere
solvo, solvi, solutum: oplossen; verdrijven
68
placere
placeo, placui, placitum: bevallen, behagen
69
egredi
egredio, egressus sum: weggaan
70
a(d)spicere
-spicio, -spexi, -spectum: kijken naar
71
ecquid
(leidt een vraag in)
72
adhuc
(bijwoord): tot nu toe
73
adversus (adj)
adversa, adversum: tegenoverstaand, ongunstig