plinius epistulae 4 Flashcards
(73 cards)
interim
(bijwoord): intussen, ondertussen, inmiddels
plures
plures, plura: meerdere
latus
lata, latum: breed, uitgestrekt
flamma
flammae: (de) vlam, (het) vuur
incendium
incendii: (de) brand
relucere
reluceo: oplichten, opflakkeren
fulgor
fulgoris: (de) bliksem; (de) schittering
claritas
claritatis: (de) helderheid
tenebrae
tenebrarum: (de) duisternis
excitare
excito, excitavi, excitatum: aanmoedigen; opstaan; verhevigen
agrestis
agrestis (gesubst.): een boer
trepidatio
trepidationis: (de) paniek
ignis
ignis (m): (het) vuur
relinquere
relinquo, reliqui, relctum: achterlaten, verlaten
desertus
deserta, desertum: verlaten, achtergelaten
villa
villae: (een) huis, (een) hut
solitudo
solitudinis: (de) eenzaamheid
ardere
ardeo, arsi,-: branden
remedium
remedii: (het) geneesmiddel, (de) bestrijding
formido
formidinis: (de) angst
dictitare
dictito, dictitavi, dictitatum: (dikwijls) zeggen
are
areae: (de) binnenplaats
diaeta
diaetae: (de) kamer
adire
eo, adii, aditum: gaan naar; betreden