portret van Catilina DCC

Question 1

nobilis

Answer 1

nobilis, nobile: edel, aanzienlijk, adelijk

Question 2

genus

Answer 2

generis: geboorte, afkomst, geslacht

Question 3

nasci

Answer 3

nascor, natus sum: geboren worden, afstammen van

Question 4

vis

Answer 4

(acc vim, abl vi): kracht, geweld

Question 5

ingenium

Answer 5

ingenii: aard, karakter, talent

Question 6

malus

Answer 6

mala, malum: slecht, ongunstig, kwaadaardig

Question 7

pravus

Answer 7

prava, pravum: verdorven

Question 8

adulescentia

Answer 8

adulescentiae: jeugd(jaren)

Question 9

intestinus

Answer 9

intestina, intestinum: inwendig, binnenlands

Question 10

caedes

Answer 10

caedis: moord, moordslag

Question 11

rapina

Answer 11

rapinae: rooftocht, plundering

Question 12

discordia

Answer 12

discordiae: twist, ruzie, verdeeldheid

Question 13

civilis

Answer 13

civilis, civile: van de burger(s), burger-

Question 14

gratus

Answer 14

grata, gratum: dankbaar, aangenaam, plezierig (+dat)

Question 15

iuventus

Answer 15

iuventutis: jeugd

Question 16

exercere

Answer 16

exerceo, exercui, exercitum: zich met iets bezighouden, (be)oefenen

Question 17

patiens

Answer 17

patiens, patiens +gen: bsetand tegen, gehard tegen

Question 18

algor

Answer 18

algoris: koude

Question 19

vigilia

Answer 19

vigiliae: het wakker blijven, het waken

Question 20

supra

Answer 20

(bijwoord): meer, eerder

Question 21

quam

Answer 21

(bijwoord): dan

Question 22

quisquam

Answer 22

quaequam, quicquam/quidquam: iemand, iets

Question 23

credibilis

Answer 23

credibilis, credibile: geloofwaardig

Question 24

audax

Answer 24

audax, audax (gen: audacis): stoutmoedig, roekeloos, brutaal

Question 25

subdolus

Answer 25

subdola, subdolum: sluw, berieglijk, listig

Question 26

varius

Answer 26

varia, varium: afwisselend, veelzijdig

Question 27

quilibet

Answer 27

quaelibet, quodlibet: om het even wie/wat/welk

Question 28

simulator

Answer 28

simulatoris: verberger

Question 29

alienus

Answer 29

aliena, alienum: van een ander, andermans

Question 30

appetere

Answer 30

appeto, appetivi, appetitum: zoeken naar, verlangen naar, nastreven

Question 31

profusus

Answer 31

profusa profusum: verkwistend, verspillend (bv geld weggeven)

Question 32

et...et

Answer 32

zowel, als

Question 33

ab

Answer 33

+abl.: sinds

Question 34

bellum

Answer 34

belli: oorlog

Question 35

inedia

Answer 35

inediae: honger

Question 36

sapintina

Answer 36

sapintinae: wijsheid

Question 37

ardere

Answer 37

ardeo, arsi,-: branden, gloeien, hevig verlangen

Question 38

cupiditas

Answer 38

cupiditatis: verlangen, passie, hebzucht

Question 39

satis

Answer 39

(bijwoord): voldoende

Question 40

eloquentia

Answer 40

eloquentiae: welsprekendheid

Question 41

parum

Answer 41

(bijwoord): weinig

Question 42

vastus

Answer 42

vasta, vastum: mateloos, overdreven

Question 43

incredibilis

Answer 43

incredibilis, incredibile: ongeloofwaardig

Question 44

nimis

Answer 44

(bijwoord): te, al te

Question 45

cupere

Answer 45

cupio, cupivi, cupitum: verlangen

Question 46

dominatio

Answer 46

dominationis: heerschappij

Question 47

libido

Answer 47

libidinis: verlangen, begeerte, lust

Question 48

invadere

Answer 48

invado, invasi, invasum: gaan naar/in, binnendrinegen, overvallen (van gevoel)

Question 49

res publica

Answer 49

rei publicae: de republiek

Question 50

capere

Answer 50

capio, cepi, captum: innemen, grijpen

Question 51

modus

Answer 51

modi: manier, wijze

Question 52

adsequi

Answer 52

adsequor, adsucutus sum: achterna gaan, trachten te bereiken, verkrijgen

Question 53

dum

Answer 53

+ind.: zolang

Question 54

regnum

Answer 54

regni: het rijk, heerschappij

Question 55

parare

Answer 55

paro, paravi, paratum: klaarmaken, verwerven

Question 56

nihil pensi habere

Answer 56

: aan niets waarde hechten