Poezië-analyse Flashcards

(36 cards)

1
Q

Hyperbool

A

Hyperbool: overdrijving

Je vriend komt i.p.v. om 9.00u pas om 9.05 aanlopen en jij zegt:
“Ik sta al een eeuw op je te wachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Understatement

A
  1. Understatement: je zwakt zelf wat af om een versterking te bewerkstelligen.
    Voor je schoolexamen literatuur heb je een 9.1 gehaald. Iedereen weet dat je daarop dan uren en uren moet hebben gestudeerd, maar jij zegt: “Ik heb er wel een uurtje aan gewerkt.”
    De hele klas reageert hier natuurlijk op.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Pleonasme

A

Pleonasme: Een al geïmpliceerde eigenschap toch nog expliciet noemen. M.a.w.:Je voegt een eigenschap toe die al opgesloten zit in het woord.
Houten boomstam, witte sneeuw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tautologie

A

Binnen een mededeling twee keer hetzelfde zeggen met een andere woord(en).
Vrolijk en opgewekt ging hij naar buiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Antithese

A

Een letterlijke tegenstelling die in de tekst expliciet genoemd staat.
jong-oud, dik- dun, smal-breed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Paradox

A

Een schijnbare tegenstelling. Je denkt, als je de zin leest, dat er iets niet klopt, maar bij nadere beschouwing, zie je dat de genoemde tegenstelling wel kan, maar niet letterlijk genomen moet worden, maar geïnterpreteerd moet worden.
De arme miljonair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Climax

A

Climax: loopt op naar een hoogtepunt.
Respectievelijk fluisterde, praatte en schreeuwde hij haar naam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Anticlimax

A

Anticlimax: loopt af naar een dieptepunt. Schreeuwde, praatte, fluisterde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Eufemisme

A
  1. Eufemisme: een woord -of woordreeks-vervangen voor een ander woord, zodat het milder, minder hard, overkomt.

Een sanitaire stop i.p.v. plassen
Een ongewenste bezoeker i.p.v. een inbreker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Enumeratie

A
  1. Enumeratie: opsomming
    We kopen wijn, kaas, brood.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Repetitio

A
  1. Repetitio: herhaling
    Ja, ja je kunt mij nog meer vertellen.
    Nooit, nee nooit meer ga ik daarheen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

1.Vergelijking met verbindingswoord.

A

Ria is als een engel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Asyndetische vergelijking

A
  1. Vergelijking zonder als.
    Ria is een engel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Personificatie

A
  1. Personificatie: dieren, planten of andere dingen krijgen menselijke eigenschappen.
    De zon lacht mij toe.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Synesthesie

A
  1. Synesthesie
    Koppeling van zintuigen
    Schreeuwende kleuren. (horen – zien)
    Bittere verwijten. (smaak - horen)
    Een scherpe geur. (voelen - ruiken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Metafoor

A
  1. Metafoor is een stijlfiguur waarbij een begrip vervangen wordt door een beeld. J
    Je vervangt dus een begrip door een ander begrip op grond van een overeenkomst.

Liedje van Danny Vera You don’t have to slow me down
‘Cause I will always be around
I will find my way back home
Where magnolia grows, where magnolia grows (huis).

Ik danste met een hark. (stijf persoon (Jop))

17
Q

Metonymia

A
  1. Metonymia is stijlfiguur waarbij in plaats van het bedoelde iets anders genoemd wordt, op grond van een bepaalde betrekking die tussen beide bestaat. …
    Je noemt het geheel in plaats van een deel
    Nederland won met 4-1 van Zweden. (= de voetballers van het nationale elftal)

Je noemt de plaats/ruimte in plaats van de mensen
De hele huiskamer lag dubbel van het lachen. (= iedereen die in de huiskamer was)

Je noemt de eigenschap of het kenmerk in plaats van de persoon
Die rooie heeft een goede traptechniek. (= die voetballer met rood haar)

Je noemt de maker in plaats van het product
Ik heb thuis een echte Rembrandt (= een schilderij van Rembrandt van Rijn)

Je noemt de plek in plaats van het product dat daar gemaakt wordt
Geef mij maar een spa. (= bronwater afkomstig uit de Belgische plaats spa)

Je noemt het gebruiksvoorwerp in plaats van de inhoud
Ik lust nog wel een kopje. (= koffie/thee)

Je noemt het materiaal in plaats van het product
Deze schilder maakt elke week drie doeken. (= schilderijen)

18
Q

Rijm: Blanke verzen

19
Q

Halfrijm

A

a. alliteratie= beginrijm
Heerlijk, helder Heineken

b. assonantie= klinkerrijm
Ik ga met haar

20
Q

Volrijm

A
  1. Volrijm= het hele woord rijmt, dus beklemtoond én onbeklemtoonde lettergreep
    a. mannelijk: man-kan: één lettergreep
    b. vrouwelijk: mannen-kannen: één beklemtoond + onbeklemtoonde erachter
    c, glijdend: hinderen-kinderen: één beklemtoond + twee onbeklemtoonde lettergrepen erachter
21
Q

Slagrijm rijmschema

A

1.Slagrijm: aaaa: kan-man-van-ban

22
Q

Gekruist rijmschema

A

2.Gekruist: abab: kan- pen-van-ven

23
Q

Omarmend rijmschema

A

3.Omarmend: abba: kan-pen-ven-van

24
Q

Gepaard rijmschema

A
  1. Gepaard: aabb: pen- ven-van-kan
25
Gebroken rijmschema
5. Gebroken: abcd:pen-kan-daken-door
26
Sonnet
1.14 regels 2. klassieke verdeling: a. strofe van vier regels b. strofe van vier regels c. strofe van drie regels d. strofe van drie regels Wending tussen octaaf en sextet
27
Kwatrijn
a.Kwatrijn: strofe van 4 versregels
28
octaaf
b. octaaf: 8 regels
29
terzet of terzine:
c. terzet of terzine: 3 regels
30
distichon
d. distichon: 2 versregels
31
sextet
e. sextet: 6 versregels
32
Jambe
een TWEE, een TWEE, een TWEE
33
Trochee
EEN twee, EEN twee, EEN twee
34
Dactylus
EEN twee drie, EEN twee drie
35
Anapest
een twee DRIE, een twee DRIE
36
Amfibrachus
een TWEE drie, een TWEE drie