Politiek Flashcards

1
Q

Politiek

A

is het maken van regels en het nemen van besluiten die te maken hebben met het besturen van een land, een provincie of een gemeente.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Politici

A

vertegenwoordigen de bevolking bij het nemen van politieke besluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Politieke besluitvorming

A

is de manier waarop politici besluiten nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ambtenaren

A

zijn mensen die veel verstand hebben van kwesties waarover politici moeten beslissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Overheid

A

wordt gevormd door alle politici en ambtenaren samen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Overheidsbeleid

A

is het geheel van regels en afspraken die politici maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verzorgingsstaat

A

is een land waar de overheid de burgers helpt als het nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Algemeen belang

A

gaat over zaken die voor heel veel mensen belangrijk zijn omdat ze er voordeel van hebben of er gebruik van maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Maatschappelijk probleem of vraagstuk:

A
  • Veel mensen hebben er last van
  • Er bestaan verschillende meningen over de oorzaken en de mogelijke oplossingen.
  • Het krijgt veel aandacht in de media.
  • Kan vaak het beste worden opgelost door de overheid in samenwerking met burgers en organisaties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarden

A

zijn de principes of uitgangspunten die je belangrijk vindt in het leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Normen

A

zijn regels die bepalen hoe jij en anderen zich moeten gedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Belangen

A

zijn de voor- of nadelen die je ergens van hebt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Belangentegenstelling

A

het belang van de een botst met het belang van de ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Macht

A

De mate waarin je het gedrag van anderen kunt beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Machtsmiddelen

A

zijn de middelen waarmee je het gedrag van anderen kunt beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Politieke agenda

A

omvat de onderwerpen waarover politici voortdurend met elkaar praten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Dilemma

A

een lastige keuze tussen twee dingen die allebei voordelen of juist nadelen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Rechtsstaat

A

is een land waar de rechten en plichten van de burgers en van de overheid zijn vastgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Grondwet

A

hierin staan de belangrijkste rechten en plichten van de burgers precies omschreven, net als de bevoegdheden van de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Grondrechten

A

de belangrijkste rechten van burgers die in onze samenleving gelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Artikel 1 van de grondwet

A

allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Rechtsbescherming

A

burgers worden beschermd tegen een te grote overheidsmacht en tegen willekeur door de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Democratie

A

een staatsvorm waarbij burgers invloed hebben op de besluiten van de politici.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Recht

A

geeft aan wat je mag doen of waar je recht op hebt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Plicht

A

bepaalt wat je moet doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Parlement

A

de Eerste en Tweede Kamer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Trias politica

A

de scheiding van de politieke macht in drie onderdelen (de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wetgevende macht

A

stelt wetten vast waaraan burgers en de overheid zich moeten houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Uitvoerende macht

A

zorgt ervoor dat eenmaal goedgekeurde wetten worden uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Legaliteitsbeginsel

A

iedere handeling van de overheid moet gebaseerd zijn op een wet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Rechterlijke macht

A

beoordeelt of wetten goed worden nageleefd en doet uitspraak in conflicten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Dictatuur

A

een land waar de macht in handen van één persoon, een kleine groep mensen of één partij is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Censuur

A

de machthebbers houden vooraf toezicht op de media.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Actief kiesrecht

A

het recht om te mogen stemmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Passief kiesrecht

A

het recht om je verkiesbaar te stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Evenredige vertegenwoordiging

A

het totaal aantal uitgebrachte stemmen wordt gedeeld door het aantal zetels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Meerderheidsstelsel

A

de winnaar in een gebied krijgt alle zetels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Politieke partij

A

en groep mensen met ongeveer dezelfde ideeën over hoe de samenleving eruit zou moeten zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Lijsttrekker

A

de belangrijkste man of vrouw van een politieke partij in verkiezingstijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Peilingen

A

de voorspellingen van de verkiezingsuitslag op dat moment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Zwevende kiezer

A

iemand die niet bij elke verkiezing op dezelfde partij stemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Progressief

A

veranderingsgezind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Conservatief

A

behoudend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Rechtse partijen

A

vinden dat mensen veel vrijheid moeten hebben en wil een passieve overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Linkse partijen

A

komen op voor kwetsbare mensen en wil een actieve overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Middenpartijen

A

combineren linkse en rechtse standpunten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Politieke stroming

A

een geheel van ideeën over wat belangrijk is in de maatschappij en hoe mensen het beste met elkaar kunnen samenleven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Liberalisme

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Deregulering

A

de overheid bemoeit zich zo min mogelijk met de economie en maakt de regels en procedures zo simpel mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Vrijemarkteconomie

A

een economie waarin de overheid een kleine rol speelt en bedrijven weinig regels oplegt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Referendum

A

een stemming waarbij kiezers zich direct uitspreken over een bepaald onderwerp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Sociaal-democratie

A

heeft gelijkheid en gelijkwaardigheid als uitgangspunten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Christen-democratie

A

heeft het christelijk geloof en de Bijbel als uitgangspunt.

54
Q

Verantwoordelijke samenleving

A

een samenleving waarin de verantwoordelijkheden in handen van de burgers en hun organisaties liggen.

55
Q

Rentmeesterschap

A

mensen moeten zuinig met de aarde omgaan, omdat die door God in bruikleen is afgestaan.

56
Q

Ecologische stroming

A

heeft als uitgangspunt dat de natuur en het milieu zo min mogelijk aangetast mag worden door de mens.

57
Q

Nationalisme

A

heeft de oorspronkelijke bewoners van Nederland en zelfbestuur als uitgangspunt.

58
Q

Extremisme

A

heeft als doel de samenleving radicaal te veranderen.

59
Q

Populisme

A

heeft als uitgangspunt de wil van het volk.

60
Q

Kabinet

A

alle ministers en hun staatssecretarissen samen.

61
Q

Regering

A

de ministers samen met de koning, maar zonder de staatssecretarissen.

62
Q

Kabinetsformatie

A

de onderhandelingen over welke partijen gaan regeren.

63
Q

Coalitie

A

twee of meer partijen die samen de regering vormen.

64
Q

Beleid

A

alle plannen die een nieuw kabinet heeft voor de toekomst van Nederland.

65
Q

Regeerakkoord

A

de plannen voor het regeringsbeleid voor de komende jaren.

66
Q

Minister

A

maakt deel uit van het kabinet en heeft een eigen beleidsterrein.

67
Q

Staatssecretaris

A

soort hulpminister die verantwoordelijk is voor een deel van het beleidsterrein van een minister.

68
Q

Prinsjesdag

A

derde dinsdag in september. Dag waarop het staatshoofd de troonrede voorleest en de minister van Financiën de miljoenennota presenteert.

69
Q

Troonrede

A

een samenvatting van wat de ministers hebben bereikt en willen gaan doen (voorgelezen door het staatshoofd).

70
Q

Miljoenennota

A

een gedetailleerd overzicht van alle plannen van het kabinet voor het komende jaar.

71
Q

Rijksbegroting

A

het overzicht van alle inkomsten en uitgaven voor het komende jaar.

72
Q

Algemene beschouwingen

A

een debat over de plannen van het kabinet met de minister-president (na Prinsjesdag).

73
Q

Constitutionele monarchie

A

een staatsvorm waarin de taken en bevoegdheden van het staatshoofd zijn beperkt door de grondwet.

74
Q

Erfopvolging

A

de opvolging van de koning wordt geregeld binnen één familie.

75
Q

Ministeriële verantwoordelijkheid

A

het kabinet is verantwoordelijk voor het bestuur van ons land en voor alles wat de koning in het openbaar zegt en doet.

76
Q

Koning onschendbaar

A

de koning hoeft aan niemand uit te leggen wat of waarom hij iets doet.

77
Q

Tweede Kamer

A

heeft 150 leden.

78
Q

Eerste Kamer

A

heeft 75 leden.

79
Q

Fractie

A

een groep vertegenwoordigers van één politieke partij in een gekozen orgaan.

80
Q

Fractievoorzitter

A

de belangrijkste woordvoerder van de fractie.

81
Q

Coalitiepartijen

A

de partijen die de in de regering zitten. Zij steunen het regeringsbeleid.

82
Q

Compromis

A

afspraken waarbij alle partijen een beetje toegeven.

83
Q

Oppositiepartijen

A

de partijen die niet in de regering zitten. Zij zijn vaak tegen het regeringsbeleid.

84
Q

Wetgevende taak

A

het maken van wetsvoorstellen en erover stemmen.

85
Q

Controlerende taak

A

alles wat de ministers doen kritisch volgen en bespreken.

86
Q

Stemrecht

A

het recht van de Eerste en Tweede Kamer om een wetsvoorstel te aanvaarden of te verwerpen.

87
Q

Recht van initiatief

A

het recht van Tweede Kamerleden om wetsvoorstellen in te dienen.

88
Q

Recht van amendement

A

het recht van de Tweede Kamer om wetsvoorstellen te veranderen.

89
Q

Vragenrecht

A

het recht van Tweede Kamerleden om aan ministers en staatssecretarissen mondelinge of schriftelijke vragen te stellen.

90
Q

Recht van interpellatie

A

het recht van de Eerste en Tweede Kamer om ministers ter verantwoording te roepen over zijn/haar beleid.

91
Q

Recht van enquête

A

het recht van de Eerste en Tweede Kamer om een zaak grondig te onderzoeken.

92
Q

Budgetrecht

A

het recht van de Eerste en Tweede Kamer om de jaarlijkse begrotingen van de ministeries wel of niet goed te keuren.

93
Q

Recht van motie

A

het recht van de Eerste en Tweede Kamer om een schriftelijke mening te geven over het beleid van een minister.

94
Q

Ministeriële verantwoordelijkheid

A

ministers zijn verantwoordelijk voor hun beleid en zijn verplicht om zich in de Tweede Kamer voor hun beleid te verantwoorden.

95
Q

Nationale Ombudsman

A

behandelt klachten van burgers over de overheid.

96
Q

Spreekbuisfunctie van de media

A

mensen en organisaties de gelegenheid geven om hun mening of wensen te uiten.

97
Q

Controlerende functie van de media

A

onderzoeken of beleid en maatregelen het effect hebben dat was bedoeld.

98
Q

Meningsvormende functie van de media

A

becommentariëren en kritisch volgen van overheidsbeleid.

99
Q

Informatieve functie van de media

A

informatie geven over politieke gebeurtenissen en besluiten.

100
Q

Agendafunctie van de media

A

ervoor zorgen dat politici zich met een probleem gaan bezighouden.

101
Q

Adviesorgaan

A

deskundigen die de regering adviseren over belangrijke zaken en ontwikkelingen.

102
Q

Machtsmiddelen:

A

middelen om het proces van politieke besluitvorming te beïnvloeden, zoals kennis, geld, charisma en overtuigingskracht.

103
Q

Lobby

A

bij politici steun vragen voor de eigen standpunten.

104
Q

Pressiegroep / belangengroep

A

groepen die bepaalde belangen nastreven en proberen de politieke besluitvorming te beïnvloeden.

105
Q

Terugkoppeling

A

de samenleving reageert op genomen besluiten.

106
Q

Ambtenaren

A

werken in opdracht van politici aan de voorbereiding en uitvoering van beleid.

107
Q

Beleidsvoorbereiding

A

politici en hun ambtenaren bedenken maatregelen om een probleem aan te pakken.

108
Q

Prioriteit

A

welk probleem wordt als eerste aangepakt?

109
Q

Politieke agenda

A

onderwerpen waarvoor politici met elkaar oplossingen zoeken.

110
Q

Publieke opinie

A

de mening van veel mensen over een kwestie.

111
Q

Politieke besluitvorming

A

het proces waarin politici besluiten nemen over maatschappelijke problemen en/of wensen uit de samenleving.

112
Q

Burgemeester

A

de voorzitter van het college van B en W en de gemeenteraad.

113
Q

Wethouders

A

hebben in het college een eigen takenpakket.

114
Q

College van B en W

A

bestaat uit de burgemeester en wethouders en is het dagelijks bestuur van de gemeente.

115
Q

Gemeenteraad

A

het door de burgers gekozen orgaan van de gemeente.

116
Q

Gemeente

A

gebied (vaak een stad met omliggende dorpen) dat door een college van burgemeester en wethouders wordt bestuurd.

117
Q

Commissaris van de Koning

A

voorzitter van zowel Provinciale Staten als Gedeputeerde Staten.

118
Q

College van Gedeputeerde Staten

A

het dagelijks bestuur van de provincie.

119
Q

Ruimtelijke ordening

A

de manier waarop de openbare ruimte van ons land is ingericht.

120
Q

Provinciale Staten

A

het door de burgers gekozen orgaan van de provincie. Zij stemmen over provinciale besluiten en hebben een controlerende taak.

121
Q

Provincie

A

een deelgebied van Nederland. Er zijn twaalf provincies.

122
Q

Europees Hof van Justitie

A

heeft onafhankelijke rechterlijke macht binnen de EU en zorgt ervoor dat de EU-wetten in elke lidstaat goed worden uitgevoerd.

123
Q

Europese Raad

A

bestaat uit de regeringsleiders van de 28 lidstaten en hakt knopen door bij belangrijke besluiten.

124
Q

Richtlijn

A

geeft aan welk doel een EU-lidstaat moet halen, maar legt de lidstaat niet op hoe dit doel moet worden gehaald.

125
Q

Raad van Ministers / Raad van de Europese Unie

A

bestaat uit ministers uit alle EU-landen en stemt over wetsvoorstellen.

126
Q

Europees Parlement

A

beslist (mee) over nieuwe wetten en controleert de Europese Commissie.

127
Q

Europese Commissie

A

stelt wetten voor en is verantwoordelijk voor de uitvoering ervan.

128
Q

Europees burgerschap

A

burgers van een EU-lidstaat hebben speciale rechten in de andere EU-landen.

129
Q

Vrije, gemeenschappelijke handelsmarkt

A

vrij verkeer van goederen, diensten, geld en mensen op basis van eerlijke concurrentie.

130
Q

Europese Unie

A

is in 1992 met het Verdrag van Maastricht ontstaan. De EU telt nu 28 landen.

131
Q

Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS

A