prendre (pakken/nemen) Flashcards
(7 cards)
1
Q
ik pak
ik neem
A
je prends
2
Q
jij pakt
jij neemt
A
tu prends
3
Q
hij/zij pakt
hij/zij neemt
A
il/elle prend
4
Q
wij pakken
wij nemen
A
nous prenons
5
Q
u pakt / jullie pakken
u neemt / jullie nemen
A
vous prenez
6
Q
zij pakken
zij nemen
A
ils/elles prennent
7
Q
ik heb gepakt
ik heb genomen
A
j’ai pris